Cohen, Peter (2000),
De kritiek van de Amsterdamse politie op de drugshulpverlening. Wie heeft
gelijk? Het Parool, 8 November.
© Copyright 2000 Peter Cohen.
All rights reserved.
De kritiek van de Amsterdamse politie op de drugshulpverlening. Wie heeft gelijk?
Peter Cohen
De chef van politiewijkteam Warmoesstraat behoort tot een klein groepje Amsterdammers dat weet waarom de stad al 20 jaar worstelt met de zwerfjunken. Immers, zijn team krijgt keer op keer de opdracht van de burgemeester om het straatgedrag van honderden werk en thuisloze drugs clochards te veranderen. Inmiddels weten ze in de Warmoestraat wat ze doen, en waarom er geen zicht is op het einde van deze tredmolen. In een voorzichtige brief liet wijkteam-chef Dirk Eeken (Parool 2 november) iets los van zijn scepsis, wat leidde tot kritiek van de hoogste politiebaas in de stad. In het Parool van 3 november zei Kuiper 'volledig vertrouwen' te hebben in de huidige aanpak van de drugsoverlast in de Nieuwmarktbuurt. Wie van de twee heeft gelijk? Dirk Eeken heeft gelijk. Omgeven als hij is door oude rotten van de buurt weet hij wat er speelt. Joep de Groot (de voormalige wijk agent van de Wallenbuurt) kent iedereen, net als hoofdagent Willem Schild. Schild is de enige (op zijn best een der weinigen) die fulltime in Amsterdam de junks op straat opzoekt, hun nieuwste sores aanhoort en er iets aan probeert te doen. Het archief van Schild heeft voldoende materiaal voor een paar lijvige rapporten.
In Amsterdam hebben we ook nog een hulpverleningssysteem, dat ruim 20 jaar oud is, voor een groep dak en thuisloze druggebruikers van circa 1500 mensen. Met name de toegang tot gezondheidszorg die de GGenGD biedt is cruciaal. Via methadon en antibiotica blijft het overgrote deel van deze straatbevolking in leven en betrekkelijk gezond.Er zijn uitzonderingen, zoals Iris, die in een stonede toestand door een GvB bus wordt doodgereden. De meesten brengen hun dagen, en soms nachten, door in de straten van de Nieuwmarktbuurt. Die buurt is hun huis, hun societeit, hun drugssupermarkt, hun habitat. Ze delen een vreemd soort buitenmaatschappelijkheid die hen lang geleden is overkomen, en vanwaar ze geen uitweg kennen. Ze maken de buurt af en toe razend. De buurt is immers geen drugssupermarkt, maar een gezellige flaneerplek waar je hoeren , kroegen , kermissen en helers bezoekt of bekijkt. Sinds de jaren zestig is de buurt een gezocht gebied voor stromen toeristen, en een springplank voor intellectuelen en nieuwe middenstanders voor wie een woning binnen de gordel nog buiten bereik ligt.
De groep thuis en dakloze druggebruikers van die buurt is de afgelopen 20 jaar twintig jaar ouder geworden. Ze zijn nu rond de veertig, sommigen hebben AOW, maar nergens te gaan. Hun vrienden en hun cultuur zitten nu eenmaal in de Nieuwmarktbuurt; ze hosselen er hun dope, ze beslechten er hun ruzies en ze bespreken de laatste roddels. Arti et Amicitiae in de open lucht. Veel is er al voor hun bedacht. Slaapplekken, gebruiksruimten, uitkeringbeheer, en voor een handje vol wat heroine op recept. Bruikbare voorzieningen zoals goede slaap- en verblijfplekken, gereguleerd aanbod van drugs, en aanbod van kansen die hun marginaliteit doorbreken zijn er bij lange na niet voldoende.
Het registeren van 'productie' neemt heel veel tijd in de 'drugs'hulpverlening. Zij die zich directeur en chef noemen bedenken voortdurend nieuwe manieren van het werk organiseren. Afspraken tussen hun organisaties worden aan de lopende band vervangen. Doel van dat gedoe is het claimen van voldoende' productie' voor elk van hen, en het garanderen dat de organisaties door ijzeren gordijnen van elkaar blijven gescheiden. Kom niet aan mijn soort klanten, kom niet aan mijn subsidie-basis, kom niet aan mijn status. Veel hulpverleners lopen weg, houden het niet vol. Uit gesprekken die ik aan het voeren ben met een aantal van hen blijkt, dat het niet het werk is, maar de 'bazen' en de 'organisatie' waarop ze afknappen. Er zijn echt nog goede hulpverleners in Amsterdam, maar hun aantal is klein geworden. Ze zijn toegewijd, ze hebben in de gaten dat de belangrijkste hulp zit in het neutraliseren van de gevolgen van marginaliteit, en ze werken zich rot. Ook zitten ze, net als hun klanten, gevangen in een stroop van regeltjes. De afstand tot het niveau waar de besluiten over hun werk worden genomen is enorm. Zij die weggaan zien hun plaatsen bezet door groentjes, avonturiers, leergierige goedwillenden, half-opgeleiden en hete lucht bakkers. Die zitten in hun gebouwen en doen veelal het volgende: als er klanten komen zoeken ze uit waardoor die klanten net niet geholpen kunnen worden, als er geen klanten komen wachten ze af . Dat niet helpen van klanten ligt natuurlijk aan de klanten zelf!: of ze zijn 'agressief' of ze hebben een verkeerd verzoek, of ze zijn elders ingeschreven (en dus verboden gebied), of ze doen raar, of ze zijn te laat, of ze hadden raar gedaan en mochten nog niet terugkomen. Vaak ook is de hulpverlener ziek, of met vakantie, of afgeknapt, of op cursus, of met ATV, of 'gewoon' afwezig. Zo'n hulpverlener haat zijn klanten en kan beter worden omgeschoold.
De 'drugs'hulpverlening in Amsterdam is zo verkokerd, dat je het eerst niet gelooft. Nu geloof ik het wel. Het woud aan regels, de bewaking daarvan en de uiterst complexe financiering hebben een bureaucratie opgeleverd die zoveel aandacht voor zichzelf eist dat het echte werk slecht wordt geregeld en te weinig capaciteit heeft. Het lijkt de Universiteit wel. De verschillende organisaties in de hulpverlening werken elkaar tegen, of samen tegen de onderdelen van het opgeblazen keizerrijk dat 'Jellinek' heet.
Jellinek gebruikt onderzoeksgeld niet om te weten hoe ze haar klanten 'helpt', maar -ik kan er echt niets aan doen- voor marktonderzoek in de Achterhoek over hoe het is gesteld met haar naamsbekendheid. Evaluatieonderzoek binnen de Amsterdamse hulpverlening bestaat niet. En als het zou bestaan, zou het worden tegengewerkt als de duivel zelf. De voorzieningen die er zijn voor de drugsgebruikers (ik maak een voorzichtige uitzondering voor de GGenGD) zijn slecht, verwaarloosd, zonder privacy, vol autoritaire bejegening, slordigheid en personeelstekort. Voor zover ze gebruikt worden is hun toegankelijkheid beperkt. En een schaarse plek in de sociale slaapplaatsen kost 70% van je uitkering! Dus redden de 'junks' zich voornamelijk zelf. Geen coke kopen in een winkeltje of bij een huisdealer in de verblijfsruimte? Dan maar op straat. Geen pijpje roken in een omgeving waar je gewoon wordt bejegend -en overdag mag blijven-? Dan maar in het portiek. Niet je eigen dope mogen bewaren in een kastje bij de slaapplaats? Dan maar onder die tegel. Veel hebben deze straatbewoners niet nodig. Ze willen ook best iets anders bij de dope. Voor sommigen is dat de gelegenheid te leren lezen, voor anderen een onregelmatig baantje dat hun levensstijl niet helemaal afpakt. En het simpele inzicht dat ze vrijwel nimmer 'gewone' acht tot vijf werkers of ouders zullen worden.
De wijkteam-chef Warmoestraat weet dit allemaal. Hij moet samenwerken met een gefragmentariseerde hulpverlening die niet innoveert, niet inspeelt, en niet inspelen kan. Hij moet werken met onvoldoende politieke aansturing die het veld slechts kent via bobo's en bureaucraten. Kortom, zijn brief van 2 november was heel gematigd. Op z'n Amsterdams roep ik: "Dirk Eeken, trek je bek toch 's wat vaker open!"