Boekhout van Solinge,
Tim (1996), Cannabis in Frankrijk. In: Peter Cohen & Arjan Sas (Eds.)
(1996), Cannabisbeleid in Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten.
Amsterdam: Centrum voor Drugsonderzoek, Universiteit van Amsterdam. pp.
95-100.
© Copyright 1995 Tim Boekhout
van Solinge. All rights reserved.
3. Het officiële beleid met betrekking tot cannabisgebruik
Tim Boekhout van Solinge
- De wet met betrekking tot het gebruik van cannabis
- De circulaires van het Ministerie van Justitie
- Het nieuwe wetboek van strafrecht
Tot 1 maart 1994 waren alle bepalingen met betrekking tot
verdovende middelen opgenomen in het Wetboek van Volksgezondheid (Code
de la Santé publique). Deze bepalingen waren gebaseerd op wet
no. 70-1320 van 31 december 1970.
Met het in werking treden van het Nieuwe Wetboek van Strafrecht (Nouveau
Code Pénal) op 1 maart 1994, zijn alle bepalingen, met uitzondering
van die met betrekking tot het gebruik van verdovende middelen,
overgebracht naar het Nieuwe Wetboek van Strafrecht. Alleen het gebruik
van verdovende middelen, waaronder cannabis, valt vandaag dus nog onder
het Wetboek van Volksgezondheid.
Na de wet van 31 december van 1970 heeft het Ministerie van Justitie verschillende
circulaires uitgegeven, gericht aan de procureurs-generaal en de hoofdofficieren,
met nadere richtlijnen voor de te volgen (juridische) procedures. In tegenstelling
tot de situatie in Nederland, worden deze richtlijnen niet uitgegeven
door de procureurs-generaal, maar door het Ministerie van Justitie. Tevens
is het van belang te weten dat de circulaires in Frankrijk geen bindende
status of normatieve kracht hebben; zij zijn vooral indicatief. Het enige
dat wel een bindende status heeft is de wet. Het staat een officier van
justitie of een rechter dan ook vrij af te wijken van de richtlijnen van
een circulaire als hij meent dat deze richtlijnen niet goed zijn afgestemd
op de 'lokale omstandigheden' van zijn rechtsgebied, zelfs als dit tot
gevolg kan hebben dat het beleid in tegenspraak is met de richtlijnen
van de circulaire.
De wetgeving met betrekking tot verdovende middelen is uitzonderlijk streng, niet alleen naar Europese maatstaven, maar ook in vergelijking met de strafmaat die in Frankrijk geldt voor andere misdrijven. Deze strenge wetgeving blijkt ook uit de regeling van de inverzekeringstelling (garde à vue) die gewoonlijk niet meer dan 24 uur mag bedragen. Met toestemming van de officier van justitie kan deze worden verlengd tot 48 uur. Uitsluitend waar het gaat om de handel in verdovende middelen, kan de inverzekeringstelling met 48 uur worden verlengd tot een totaal van 96 uur.
De wet met betrekking tot het gebruik van cannabis
Zoals gezegd is de wet van 31 december 1970 van toepassing op het gebruik
van verdovende middelen, waaronder cannabis. Volgens artikel L-628 van
het Wetboek van Volksgezondheid (Code de la Santé Publique)
is elk gebruik van verdovende middelen verboden, en dientengevolge strafbaar.
Overigens wordt in de wet niet gesproken van verslaving (toxicomanie),
maar alleen van het gebruik van verdovende middelen (usage des stupéfiants),
waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen soft- en harddrugs, noch
tussen gebruik in de privésfeer en in het openbaar, noch tussen
regelmatig en incidenteel gebruik. Iemand die de wet overtreedt, begaat
een misdrijf en is dus volgens de wet een delinquent. Overtreding van
de wet kan worden bestraft met een gevangenisstraf van twee maanden tot
een jaar en/of een boete van 500,- tot 25.000,- Franse frank.
Overtreding van de wet leidt echter niet per definitie tot rechtsvervolging;
de wet van 31 december 1970 biedt namelijk de mogelijk deze te voorkomen
door middel van de injonction thérapeutique. Dit houdt in
dat de officier van justitie, als alternatief voor vervolging, de druggebruiker
kan voorstellen een medische behandeling te volgen, zoals een kuur (cure
de désintoxication) die de druggebruiker van zijn verslaving
af moet helpen. Indien de gebruiker een geneeskundige verklaring (certificat
médical) kan overleggen waaruit blijkt dat hij zich sinds de
overtreding onder een dergelijke medische behandeling heeft gesteld, mag
de officier niet tot rechtsvervolging overgaan. In het geval van recidive
beziet de officier van justitie of al dan niet tot vervolging wordt overgegaan.
Tot slot bestaat er nog de mogelijkheid dat de officier van justitie,
op grond van het opportuniteitsbeginsel, besluit een zaak te seponeren.
De circulaires van het Ministerie van Justitie
De wetgever kwam tot het inzicht dat de wet niet in alle gevallen in
overeenstemming was met de werkelijkheid. Het doel van het volgen van
een kuur is immers iemand van zijn verslaving af te helpen, terwijl hiervan
in het geval van cannabisgebruik geen sprake was.
Het Ministerie van Justitie heeft dit hiaat in de wet willen ondervangen
door middel van de circulaire van 17 mei 1978[23]
die voorschreef dat cannabisprodukten (met uitzondering van hasjolie)
onderscheiden moesten worden van andere drugs wat betreft de effecten
op het organisme. Omdat er bij cannabisgebruik geen sprake is van een
fysieke afhankelijkheid, kunnen de gebruikers niet als echte verslaafden
worden beschouwd. Het alternatief voor vervolging dat de wetgever bood
door middel van de injonction thérapeutique, bleek dus niet
van toepassing op deze groep.
Het parket werd daarom aangeraden in het geval van cannabisgebruik slechts
in uiterste noodzaak tot vervolging over te gaan en het te laten bij een
waarschuwing (mise en garde). Dit houdt in dat de gebruiker wordt
verzocht zich te wenden tot een gekwalificeerd persoon (zoals bijvoorbeeld
de huisarts) of instantie die hem psychologische hulp of voorlichting
kan geven. Omdat deze waarschuwing niet impliceert dat de gebruiker een
verplichting aangaat, en er ook niet nadien wordt gecontroleerd of de
druggebruiker daadwerkelijk hulp of voorlichting heeft gezocht, is deze
waarschuwing in feite vrijblijvend.
Een persoon kan in principe verschillende van deze waarschuwingen krijgen.
Worden het er erg veel, dan kunnen structurele maatregelen worden genomen,
zoals de injonction thérapeutique, waarbij dan ook gecontroleerd
wordt of de persoon deze gevolgd heeft.
In 1984 verscheen wederom een circulaire van het Ministerie van Justitie:
de circulaire van 17 september 1984[24],
die nadere richtlijnen geeft voor de te nemen (juridische) stappen met
betrekking tot verdovende middelen. Alhoewel de circulaire meer van toepassing
is op de handel in verdovende middelen dan op het gebruik, geeft zij ook
enkele richtlijnen aangaande druggebruik.
De circulaire geeft hier allereerst aan dat -alhoewel zeldzaam- er nog
steeds onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden uitgesproken voor druggebruik.
De circulaire vervolgt dat de wet weliswaar deze sanctiemogelijkheid biedt,
maar niet vergeten moet worden dat dit rechtsmiddel in dit geval een uitzonderlijk
karakter heeft. In geval van druggebruik, behalve in de gevallen waarin
vervolging onvermijdelijk is, moet de keuze van het Openbaar Ministerie
gericht zijn op sociaal-medische maatregelen, zoals de injonction thérapeutique
en sociaal-educatieve zorg. Naast deze twee maatregelen, zo geeft de circulaire
verder aan, bestaat er nog steeds de mogelijkheid tot het geven van een
waarschuwing (mise en garde), zoals eerder is aanbevolen in 1978.
Alhoewel de circulaire niet expliciet onderscheid maakt tussen cannabis
en andere drugs (zoals de circulaire van 1978), kan men dit onderscheid
er wel impliciet uit afleiden. Met betrekking tot het gebruik van verdovende
middelen handhaaft deze circulaire dus de richtlijnen van de circulaire
van 1978. Het rapport van de Commissie Henrion meldt dan ook dat 'de circulaire
van 1984 de eerdere van 1978 completeerde, en dat er met deze circulaires
bijna een de facto depenalisering van cannabisgebruik is gekomen'.[25]
In 1987 verspreidde het Ministerie van Justitie een derde circulaire
die betrekking had op de toepassing van de wet op de verdovende middelen:
de circulaire van 12 mei 1987.[26]
Deze circulaire, zo staat vermeld op de eerste pagina, preciseert om redenen
van helderheid en het feit dat de parketten in de praktijk geen uniform
beleid voeren, dat deze circulaire de eerdere intrekt. Dit laatste wordt
vaak vergeten, zoals bijvoorbeeld in het rapport Henrion, dat helemaal
geen melding maakt van deze circulaire. Nogal eens wordt gedacht dat de
circulaires van 1978 en 1984 die een onderscheid maakten tussen cannabis
en andere drugs, nog steeds van kracht zijn, terwijl hieraan in 1987 een
eind kwam.
De circulaire van 12 mei 1987 introduceert een ander criterium; niet langer
wordt het onderscheid gemaakt tussen de soorten drugs, maar tussen de
soorten gebruikers. De circulaire spreekt in dat verband van de gelegenheidsgebruiker
(l'usager occassionel) en de gewoontegebruiker (l'usager d'habitude).
Als blijkt dat de gelegenheidsgebruiker goed sociaal geïntegreerd
is (huisvesting, werk, familie, etc.) wordt het parket aangeraden het
bij een waarschuwing te laten.[27]
De situatie ligt anders als het een gewoontegebruiker betreft; waarbij
onder een gewoontegebuiker wordt verstaan: iemand die kenmerken van een
verslaving vertoont, erkent geregeld verdovende middelen te gebruiken,
of iemand die reeds voor dezelfde delicten is aangehouden. De circulaire
raadt de officieren van justitie aan niet te vervolgen -tenzij onvermijdelijk-,
maar in principe gebruik te maken van het alternatief dat de injonction
thérapeutique biedt. Indien de druggebruiker zich niet akkoord
verklaart met de injonction thérapeutique, wordt alsnog
tot vervolging overgegaan.
Omdat deze circulaire van een ander criterium uitgaat dan de eerdere twee,
is het in eerste instantie moeilijk te zeggen of hier sprake was van een
versoepeling of een verscherping van het beleid met betrekking tot het
gebruik van cannabis. Bedenkt men echter dat de circulaire van 12 mei
1987 onder de regering van Chirac (1986-1988) werd uitgegeven, dan ligt
het in de lijn der verwachting dat er in de praktijk in ieder geval geen
sprake was van een soepeler drugsbeleid. De regering Chirac ging namelijk
een strenger drugsbeleid voeren dan de socialistische regeringen die haar
voorgingen, onder meer onder invloed van Charles Pasqua, de Minister van
Binnenlandse Zaken. Albin Chalandon, destijds Minister van Justitie, zou
zelf een kruistocht tegen drugs hebben aangekondigd, die vooral de druggebruiker
op het oog had.[28]
De jurist Francis Caballero schrijft dan ook naar aanleiding van de circulaire
van 1987 dat de eerdere de facto depenalisering van het gebruik van cannabis
met deze circulaire impliciet werd ingetrokken.[29]
Het strengere drugsbeleid van de regering Chirac blijkt ook uit het feit
dat tijdens deze regeringstermijn Gabriël Nahas de (officieuze) adviseur
van Chirac was inzake het drugsbeleid. De arts Gabriël Nahas verkondigt
in Frankrijk zeer controversiële (minderheids)standpunten over met
name cannabis, en wordt gezien als één van de grootste tegenstanders
van een versoepeling van het drugsbeleid.
Nog net onder de regering Balladur, verspreidde het Ministeries van Justitie
samen met het Ministerie van Sociale zaken, Volksgezondheid en Stad, de
circulaire van 28 april 1995, betreffende de harmonisering van
de toepassingen van de injonction thérapeutique.
Allereerst maakt de circulaire duidelijk dat politie en gendarmerie bij
elk geconstateerd druggebruik een proces-verbaal moeten opmaken en dat
de justitiële autoriteiten moeten worden verwittigd. Hiervoor is
een vereenvoudigd proces-verbaal beschikbaar. De circulaire geeft verder
aan dat zodra druggebruik is geconstateerd, er verschillende mogelijkheden
zijn die kunnen worden overwogen als alternatief voor vervolging: de injonction
thérapeutique en seponeren. In het laatste geval zijn er twee
varianten: of de persoon komt er met een waarschuwing vanaf, of zijn naam
wordt doorgegeven aan de Direction Départementale des Affaires
Sanitaires et Sociales (DDASS), de dienst die is belast met de uitvoering
van de injonction thérapeutique.[30]
De circulaire geeft vrij duidelijke richtlijnen in welke gevallen de injonction
thérapeutique kan worden toegepast: 'voor gebruikers van drugs
als heroïne en cocaïne, of voor hen die verslaafd zijn cannabis
door een zwaar of herhaaldelijk gebruik, of een gebruik dat samengaat
met andere produkten (medicijnen, alcohol, ...)[31]
Tevens geeft de circulaire aan dat seponeren een mogelijkheid is indien
het een eerste of incidenteel druggebruik betreft, met de twee zojuist
genoemde varianten (waarschuwing en naam doorgeven aan DDASS). Een waarschuwing
betekent in dit geval dat de persoon een papiertje ontvangt waarmee hij
er aan wordt herinnerd dat hij de wet heeft overtreden en dat hij wordt
uitgenodigd contact op te nemen met een gespecialiseerde instantie.
Omdat de circulaire steeds van (mogelijke) alternatieven van vervolging
spreekt, zal duidelijk zijn dat de circulaire de ruimte laat aan de officier
van justitie om te beoordelen of hij al dan niet tot vervolging overgaat.
Het is daarom nog te vroeg om te beoordelen wat de uitwerking van deze
circulaire zal zijn.
Het nieuwe wetboek van strafrecht
Zoals gezegd, zijn met de komst van het Nieuwe Wetboek van Strafrecht op 1 maart 1994, alle bepalingen met betrekking tot verdovende middelen, gebruik uitgezonderd, hierheen overgebracht. Tegelijkertijd is hiermee de strafmaat aanzienlijk verzwaard. Het is nu bijvoorbeeld mogelijk dat gevangenisstraffen van twintig, dertig jaar, of zelfs levenslang worden uitgesproken voor maffiose drugspraktijken. Het Nieuwe Wetboek van Strafrecht (Nouveau code Pénal) dat is ingegaan op 1 maart 1994, bevat de volgende bepalingen:
- Het dirigeren of organiseren van een organisatie die ten doel heeft de illegale produktie, fabricage, import, export, transport, bezit, het aanbieden, overdragen, verwerven of het gebruik van verdovende middelen, kan worden bestraft met levenslange opsluiting en/of 50 miljoen Franse frank boete (art. 222-34).
- Produktie of fabricage van verdovende middelen kan worden bestraft met een gevangenisstraf van 20 jaar en/of een boete van 50 miljoen Franse frank (222-35, eerste lid). Als de feiten in georganiseerd verband worden gepleegd, kan de gevangenisstraf worden verhoogd tot 30 jaar (art. 222-35, tweede lid).
- Import of export van verdovende middelen kan worden bestraft met een gevangenisstraf van 10 jaar en/of een boete van 50 miljoen Franse frank (art. 222-36, eerste lid). Indien de import of export georganiseerd geschiedt kan de gevangenisstraf worden verhoogd tot 30 jaar (art. 222-36, tweede lid).
- Het transport, bezit, het aanbieden, overdragen, verwerven of het faciliëren van druggebruik op welke manier dan ook, kan worden bestraft met een gevangenisstraf van tien jaar en/of een boete van 50 miljoen Franse frank (NCP, art. 222-37).
- Het witwassen van drugsgelden kan worden bestraft met een gevangenisstraf van 10 jaar en/of een boete van 1 miljoen Franse frank (art. 222-38).
- Het aanbieden of overdragen van verdovende middelen aan een persoon die consumptie als oogmerk heeft: een gevangenisstraf van 5 jaar en/of een boete van 500.000 Franse frank (art. 222-39, eerste lid). Indien het aanbieden/overdragen aan een minderjarige betreft, of indien het gaat om het aanbieden/overdragen geschiedt in een onderwijsinstelling, kan de gevangenisstraf worden verhoogd tot 10 jaar (art. 222-39, tweede lid).
Het laatstgenoemde artikel (222-39) was al eerder, met de wetten van 17 januari 1986 (eerste lid) en 31 december 1987 (tweede lid), opgenomen in het Wetboek van de Volksgezondheid. Dit artikel (en voorheen wet) is bedoeld om de kleine dealers aan te pakken. De relatief lage strafmaat is geïntroduceerd om een snelrechtprocedure mogelijk te maken (vergelijk lik-op-stuk-beleid). Deze is namelijk niet mogelijk bij misdrijven die bestraft kunnen worden met een gevangenisstraf van meer dan 5 jaar.