Boekhout van Solinge,
Tim (1996), Cannabis in Frankrijk. In: Peter Cohen & Arjan Sas (Eds.)
(1996), Cannabisbeleid in Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten.
Amsterdam: Centrum voor Drugsonderzoek, Universiteit van Amsterdam. pp.
101-111.
© Copyright 1995 Tim Boekhout
van Solinge. All rights reserved.
4. De uitvoering van het beleid in de praktijk
Tim Boekhout van Solinge
De eerste opmerking die moet worden gemaakt met betrekking
tot de uitvoering van het beleid in de praktijk is dat er geen uniform
beleid bestaat in Frankrijk. Beter is daarom te spreken van verschillende
drugsbeleiden. Het beleid zoals dat in de praktijk gestalte krijgt is
in sterke mate regionaal bepaald. Frankrijk moge dan op veel terreinen
sterk gecentraliseerd zijn of als zodanig op het buitenland overkomen,
op het gebied van het (feitelijke) drugsbeleid is hiervan geen sprake.
(Overigens kan dit ook voor andere zaken dan het drugsbeleid gelden.)
In eerste instantie komt dit door het beleid van de verschillende parketten.
In de praktijk zijn zij redelijk autonoom en volgen zij niet altijd de
richtlijnen van een circulaire. Eerder is er al op gewezen dat de circulaires
vooral indicatief zijn en geen bindende status of normatieve kracht hebben.
Een officier van justitie kan er voor kiezen af te wijken van de richtlijnen
van de circulaire en de lokale omstandigheden zwaarder laten wegen.
In Frankrijk wordt nogal eens gesteld dat het gebruik van cannabis in
de praktijk niet meer strafbaar wordt gesteld. Dit is inderdaad in sommige
rechtsgebieden het geval, althans als het gebruik voor de eerste, of misschien
de tweede keer wordt geconstateerd. In andere rechtsgebieden, met name
op het platteland, wordt druggebruik wel degelijk strafbaar gesteld en
vervolgd.
Een complicatie die zich kan voordoen is dat het onderscheid tussen druggebruik
(usage simple) en drugsbezit (détention) onduidelijk
is. Het eerste valt onder het Wetboek van Volksgezondheid; het tweede
(men kan worden beschouwd als handelaar) valt onder het Nieuwe Wetboek
van Strafrecht (art. L 222-37) en wordt veel zwaarder gesanctioneerd,
namelijk tot tien jaar gevangenisstraf en/of een boete van 50 miljoen
Franse frank. Men moge dan zeggen dat druggebruik niet meer strafbaar
wordt gesteld, drugsbezit wordt dit wel degelijk.
De justitiële praktijk
Vergeleken met Nederland is er in Frankrijk minder eenheid van beleid
omdat er minder toezicht van het Openbaar Ministerie is. Dit wordt deels
verklaard doordat het is in een groot land als Frankrijk veel moeilijker
is om tot eenheid van beleid te komen dan in Nederland. In Frankrijk zijn
er bijvoorbeeld 180 arrondissementsrechtbanken (Tribunaux de Grande
Instance) en Hoofdofficieren van Justitie, terwijl dit er in Nederland
30 zijn. In de praktijk is er daarom in Frankrijk minder eenheid van beleid
en beschikt de magistratuur over meer discretionaire bevoegdheid dan in
Nederland.
Het verschil in beleid wordt ook veroorzaakt door het verouderde systeem
van de indeling van de arrondissementsrechtbanken, waardoor er arrondissementsrechtbanken
te vinden zijn in kleine provincieplaatsen met zo'n 10.000 inwoners. Niet
alleen kan het daardoor voorkomen dat officieren van justitie in dergelijke
kleine plaatsen niet goed zijn geïnformeerd over (de verschillen
tussen) drugs omdat het verschijnsel druggebruik relatief zeldzaam is
in hun rechtsgebied, ook houden zij bij de bepaling van hun beleid nogal
eens rekening met de 'lokale omstandigheden'. Dit betekent in de praktijk
dat druggebruik niet sociaal of cultureel geaccepteerd is in plattelandsregio's,
wat als consequentie heeft dat hier de wet strenger, ofwel meer naar de
letter, wordt toegepast dan in de grote steden. Dit verhaal gaat niet
alleen op voor de officieren van justitie, maar ook voor de rechters.
In het vorige hoofdstuk werd er al op gewezen dat de circulaires niet
bindend zijn, maar veeleer aanbevelingen. Het is goed hier nog even stil
bij te staan. Volgens Catherine Vannier van de Syndicat de la Magistrature
en zelf werkzaam als officier van justitie in Laon (departement Aisne),
'heeft een circulaire geen juridische kracht, een circulaire moet worden
gezien als van indicatieve waarde. Er zijn veel hoofdofficieren die haar
toepassen, maar dat wil niet zeggen dat het een norm is die wordt opgelegd.
Een circulaire heeft niet hetzelfde gewicht als een wet; de wet heeft
altijd de overhand. (...) De hoofdofficier is misschien van mening dat
de circulaire, dit strafrechtelijk beleid, niet geheel is aangepast aan
de situatie in zijn rechtsgebied. Hij kan de algemene richtlijnen van
het Ministerie van Justitie daarom min of meer aanpassen aan de lokale
specificiteit.[32]
Aangezien de circulaire geen normatieve kracht heeft, is er formeel niets
dat het parket weerhoudt gevangenisstraffen te eisen voor cannabisgebruik,
en vervolgens is er niets dat rechters kan weerhouden een dergelijke strafmaat
uit te spreken. Naar aanleiding van de circulaire van 17 mei 1978 schreef
Emmanuel Filippis in 1984 dat sommige Officieren van Justitie in de provincie,
en soms ook in de voorsteden, niet aarzelen de wet streng toe te passen.
In het artikel rechtvaardigt het Ministerie van Justitie deze strenge
toepassing van de wet van de zijde van sommige parketten, door te wijzen
op het feit dat de parketten 'rekening moeten houden met de impact die
het verschijnen van cannabis in bepaalde beschermde regio's kan hebben'.
In het artikel zegt de Officier van Justitie van Evry, dhr. Chausserie-Laprée,
ongeveer hetzelfde, namelijk dat politie en justitie in de provincie onder
druk staan van de publieke opinie als cannabisgebruik zich er voor het
eerst openbaart.[33]
Ook de commissie Henrion signaleert dat de parketten niet een eenduidig
beleid voeren. Het feitelijke beleid is in grote mate afhankelijk van
de 'lokale omstandigheden', maar ook de persoonlijke 'overtuiging' van
de officieren van justitie en 'hun kennis van zaken' spelen hierbij een
rol.[34]
Overigens bleek uit interviews dat officieren van justitie niet altijd
goed op de hoogte zijn van de precieze inhoud van circulaires of (bijvoorbeeld)
het feit dat een circulaire inmiddels is ingetrokken en vervangen door
een andere. Het drugsbeleid zoals dat in de praktijk gestalte krijgt,
hangt daarom in eerste instantie af van het beleid zoals dat wordt geformuleerd
door de hoofdofficier van justitie (le procureur), gebruikmakend
van zijn discretionaire bevoegdheid.
In de televisie-uitzending Ça se discute[35]
die op 7 en 8 november 1994 werd uitgezonden en die geheel gewijd was
aan het debat over de depenalisering, deed rechter-commissaris Valéry
Turcey de uitspraak dat er 'op het moment niemand in Frankrijk in de gevangenis
zit voor cannabisgebruik (...) want het hedendaagse Franse systeem is
niet het systeem zoals het staat geschreven'.
Gilles Leclair, hoofd van OCRTIS drukte zich in dezelfde televisie-uitzending
in vergelijkbare bewoordingen uit: 'de gevangenisstraf van twee maanden
tot een jaar voor druggebruik, wordt alleen nog toegepast voor het gebruik
van harddrugs en voor recidivisten. Voor cannabis is het probleem geregeld,
wij verkeren momenteel vooral in een système de déjudiciairisation[36],
wat betekent dat er weliswaar vervolgd wordt, maar dat hier niet noodzakelijk
een veroordeling op volgt.' Leclair zei even later dat de voornaamste
gevallen waarin iemand voor cannabisbezit wordt veroordeeld, betreffen
straathandel en smokkel. 'Gebruik', zo zei hij, 'werd niet meer vervolgd,
want men zat in een de facto déjudiciairisation-situatie.[37]
Rechter-commissaris Turcey stelde dus dat cannabisgebruik niet meer werd
vervolgd, maar dat wel de injonction thérapeutique wordt
toegepast. Cijfers van de Service des Statistiques, des Etudes et des
Systèmes d'Information van het Ministerie van Sociale zaken,
Gezondheidszorg en Stad, laten zien in hoeveel gevallen de injonction
thérapeutique wordt toegepast voor verslaafden aan cannabis.
In november 1993 betrof dit in totaal 3.617 personen.[38]
Uit het Bilan injonctions thérapeutique 1994 komt naar voren
dat het aantal injonctions thérapeutiques dat wordt toegepast
voor cannabisgebruikers in het kader van een preventiebeleid stijgende
is. In sommige departementen wordt er weinig of geen injonction thérapeutique
toegepast voor heroïnegebruikers omdat, zo luidt het argument, zij
zelden worden aangehouden voor druggebruik alleen, maar ook voor andere
delicten. In het departement Marne bijvoorbeeld werden in 1994 220 injonctions
thérapeutiques uitgesproken, maar vrijwel niet voor heroïnegebruikers.
In het departement Moselle steeg het aantal injonctions thérapeutiques
van 88 in 1993 tot 395 in 1994, waarvan 72% cannabisgebruikers.
Uitspraken als zou het gebruik van cannabis gedepenaliseerd zijn, met
andere woorden niet langer strafbaar worden gesteld, zoals Turcey en Leclaire
in de televisie-uitzending deden, hoort men in Frankrijk vaker. Maar Turcey
en Leclair hebben het niet helemaal bij het rechte eind, want, nogmaals,
dit is geheel afhankelijk van het beleid dat de hoofdofficier heeft bepaald
voor zijn rechtsgebied.
Bernard Pages, Officier van Justitie en hoofd van de eerste strafkamer
van de arrondissementsrechtbank van Parijs (waar druggebruik onder valt),
is het bijvoorbeeld niet eens met de bewering dat cannabisgebruik niet
meer strafbaar wordt gesteld. Pages hanteert als criterium dat druggebruik
de eerste en tweede keer wordt geseponeerd, maar dat de derde keer wel
degelijk tot vervolging wordt overgegaan, wat in de regel leidt tot het
betalen van een boete. Drugsbezit, vallend onder het Nieuwe Wetboek van
Strafrecht, wordt altijd vervolgd, waarbij Pages de grens tussen cannabisgebruik
en cannabisbezit heeft bepaald op ongeveer 30 gram. Pages past voor cannabisgebruik
nooit de injonction thérapeutique toe.[39]
Het vervolgingsbeleid in het rechtsgebied van de rechtbank van Lille is
milder dan in Parijs. De Hoofdofficier van Justitie Olivier Guérin
heeft hier als beleid dat cannabisgebruik helemaal niet wordt vervolgd,
waarbij hij, net als zijn collega in Parijs, de grens tussen druggebruik
en drugsbezit met betrekking tot cannabis heeft bepaald op ongeveer 30
gram.[40]
In dit rechtsgebied ligt de situatie nog wat complexer omdat de douane
hier veel mensen met drugs aanhoudt; de meesten van hen afkomstig uit
Nederland (Hoofdofficier Guérin schat dat 90% van de drugs in zijn
rechtsgebied uit Nederland komt). Met andere woorden, omdat de rechtbank
wordt overspoeld door drugszaken, heeft de hoofdofficier van justitie
drempels ingesteld voor 'douanetransacties'. Is de hoeveelheid groter
dan deze drempel, dan wordt er vervolgd. Als de hoeveelheid drugs die
wordt gevonden zich onder deze drempel bevindt, wordt er niet vervolgd;
de persoon in kwestie krijgt alleen een boete van de douane die ongeveer
anderhalf maal de straatwaarde van de drugs in Frankrijk bedraagt. Wel
is hier een aantal voorwaarden aan verbonden, namelijk dat de persoon
in kwestie een identiteitsbewijs kan overleggen, geen recidivist of doorverkoper
is en niet wordt gezocht door de politie. De drempels met betrekking tot
cannabis zijn 75 gram voor hasjiesj en 100 gram voor marihuana.[41]
In de provincie ligt de situatie over het algemeen heel anders. Volgens
Catherine Vannier van de Syndicat de la Magistrature en werkzaam
als Officier van Justitie in Laon (departement Aisne), zal een zaak van
iemand die wordt betrapt met 20 gram cannabis in haar rechtsgebied zeker
niet worden geseponeerd. Daarna, bij het voorkomen, is het lang niet zeker
dat de persoon er met een boete vanaf komt. Het is niet uitgesloten, afhankelijk
van de omstandigheden en de officier die de zaak behandelt, dat er een
voorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden wordt uitgesproken.[42]
Antecedenten en 'omstandigheden', zoals het karakter van persoon en de
mate waarin hij sociaal geïntegreerd is (huisvesting, familie, werk/studie),
spelen in de praktijk een belangrijke rol bij de afweging van de officier.
Toch is ook de toepassing van deze criteria niet geheel duidelijk. Om
een voorbeeld te noemen: in april jongstleden moest een studente van 20
jaar voorkomen voor de rechtbank van Aurillac (departement Cantal) wegens
het roken van een joint op een straatfestival. Ogenschijnlijk goed sociaal
geïntegreerd (studente), nooit met justitie in aanraking geweest,
maar toch werd zij veroordeeld tot het betalen van een boete van 5.000
Franse frank.[43]
De advocaat Francis Caballero, tevens voorzitter van de Mouvement pour
la Légalisation Contrôlée (MLC), een beweging
die veel advocaten onder haar leden kent, houdt zich al jaren bezig met
dit soort zaken en kent nog veel meer van deze voorbeelden.
Afgezien van het feit of cannabisgebruik wel of niet wordt vervolgd, doet
de complicatie zich voor dat de grens tussen druggebruik en drugsbezit
onduidelijk is. Noch de wet, noch de circulaires geven hier duidelijkheid
over. Drugsbezit wordt, afhankelijk van de omstandigheden, over het algemeen
wel vervolgd want dit wordt beschouwd als handel (trafic).
In de praktijk bepaalt de hoofdofficier de grens tussen druggebruik en
drugbezit, maar ook deze grens is niet heel 'hard'. Om een willekeurig
voorbeeld te noemen: twintig gram cannabis in Parijs komt in principe
neer op druggebruik. Als deze 20 gram niet bestaat uit één
stuk, maar is opgesplitst in verschillende delen, is de kans groot dat
dit wordt beschouwd als drugsbezit en de persoon vervolgens wordt vervolgd.
Evenzo kan het gebeuren dat iemand die wordt betrapt met een grotere hoeveelheid
cannabis, in verband met 'kwantumkorting' gekocht voor hemzelf en vrienden,
wordt beschouwd als handelaar, ook al was winstbejag niet zijn oogmerk.
De voorwaarde die aan druggebruik is verbonden, is dat het aannemelijk
moet zijn dat de hoeveelheid voor de persoon zelf is bestemd. Ook gebeurt
het dat iemand, van wie men weet of het vermoeden heeft dat hij een dealer
is, wordt vervolgd op basis van een kleine hoeveelheid cannabis. Men heeft
hem dan niet kunnen pakken met grotere hoeveelheden op zak, en vervolgt
hem bij gebrek aan meer bewijs op 'druggebruik'.
Het is onmogelijk cijfers te vinden op nationale schaal over het aantal
veroordelingen van cannabisgebruik, omdat de wet niet differentieert naar
de soort drugs. Wel kan men cijfers vinden over het aantal overtredingen
van de wet op de verdovende middelen, vervolgens in hoeveel gevallen hiervan
het druggebruik betreft, en in hoeveel van de gevallen een overtreding
van de wet op de verdovende middelen wordt gevolgd door een veroordeling.
Uit een recent verschenen studie van Odile Timbart van het Ministerie
van Justitie, komt naar voren dat in 1991 42.009 overtredingen van de
wet op de verdovende middelen (infractions à la législation
sur les stupéfiants, ILS) werden gesanctioneerd in 22.699 veroordelingen.[44]
Timbart merkt op dat de Franse rechtspraak gemiddeld 5% van haar activiteiten
besteedt aan de overtredingen van de wet op de verdovende middelen. 'Verdovende
middelen' komt hiermee op de derde plaats na diefstal en het rijden onder
invloed van alcohol (die beide zijn vertegenwoordigd met 25%).
Van de 42.009 genoemde overtredingen zijn de meest frequente delicten
drugsbezit/verwerving met 38,8% en druggebruik met 27,4%. Daarna volgen
drugsbezit (15%), transport (10,5%) en handel (6,7%).
De 22.699 veroordelingen die in 1991 zijn uitgesproken op grond van de
42.009 overtredingen, zijn in 70% van de gevallen gebaseerd op verscheidene
delicten (meervoudige overtredingen). Handel (trafic) wordt vaak
als eerste genoemd. Het aanbieden (cession), transport en bezit-verwerving
(détention-acquisition) worden zowel als eerste, tweede
als derde genoemd. Druggebruik wordt bij deze veroordelingen vaker genoemd
als tweede delict dan als het eerste. In de resterende 30% van de veroordelingen
die zijn gebaseerd op één delict, staat druggebruik wel
bovenaan: in 61% van deze veroordelingen voor één delict
gaat het om druggebruik.
In 86% van de genoemde 22.699 veroordelingen werd gevangenisstraf opgelegd
(37% onvoorwaardelijk, 12% gedeeltelijk voorwaardelijk, 37% voorwaardelijk).
Als druggebruik één van de delicten was, of hèt delict
op grond waarvan tot een veroordeling was gekomen (in 11.505 van de 22.699
veroordelingen), bleek de strafmaat iets lichter, want hier werd in 80%
(9.166) van de veroordelingen gevangenisstraf opgelegd (28% onvoorwaardelijk,
10% gedeeltelijk voorwaardelijk, 41% voorwaardelijk).
Van de 11.505 veroordelingen waarvan druggebruik één van
de delicten was of hèt delict op grond waarvan tot een veroordeling
werd gekomen, was in 37% (4.242) van de gevallen druggebruik het enige
delict dat ten laste werd gelegd. Dit betekent dus dat in 1991 4.242 mensen
zijn veroordeeld voor druggebruik. Van deze veroordelingen werd in 67%
van de gevallen gevangenisstraf opgelegd (24% onvoorwaardelijk, 1% gedeeltelijk
voorwaardelijk, 41% voorwaardelijk).
Bernard Leroy, werkzaam bij de Verenigde Naties, heeft naar aanleiding
van deze bevindingen van Timbart er op gewezen dat veel van de druggebruikers
die een gevangenisstraf krijgen opgelegd, deze juist krijgen omdat zij
verstek laten gaan. In veel gevallen, zo stelt Leroy, ondergaat de druggebruiker
deze gevangenisstraf niet.[45]
Annie Kensey en Jean-Paul Jean hebben in een artikel een poging gewaagd
te bepalen hoeveel druggebruikers nu werkelijk voor het delict druggebruik
in de gevangenisstraf belanden.[46]
Zij brengen enige klaarheid in de cijfers, maar moeten uiteindelijk tot
de conclusie komen dat dit onmogelijk te bepalen is.
Op grond van de genoemde cijfers heeft men een beeld kunnen krijgen van
het vervolgingsbeleid met betrekking tot drugsdelicten, waaronder druggebruik,
in het jaar 1991. Maar het vertrekpunt van Timbarts studie was de veroordeling,
en niet het delict. Haar gegevens vertellen daarom niets over de drugsdelicten
die zijn geseponeerd, laat staan dat er meer duidelijkheid bestaat over
het vervolgingsbeleid met betrekking tot het gebruik van cannabis.
Marie-Danièle Barré, onderzoekster aan het Centre de
Recherches Sociologiques sur le Droit et les Institutions Pénales
(CESDIP), het onderzoekscentrum van het Ministerie van Justitie, heeft
in een studie de processen-verbaal als uitgangspunt genomen.[47]
Uit haar studie komt onder meer naar voren dat (alleen) cannabisgebruik
zelden leidt tot een vervolging en veroordeling. Als menn wel wordt vervolgd,
dan is dat omdat men antecedenten heeft.
De 'beperking' van deze studie is echter dat zij is gebaseerd op Parijs
(departement 75) en de gordel van drie departementen die de stad omringen
(departementen 92, 93, 94). In deze Parijse agglomeratie wordt in de praktijk
de lagere opsporingsprioriteit gegeven aan cannabisgebruik (en prioriteit
aan de handel in drugs en harddruggebruik). De resultaten van deze studie
zijn daarom zeker niet representatief voor Frankrijk.
Het beleid van politie en gendarmerie
De uitvoerende macht bestaat uit de politie en de gendarmerie; de eerste
valt onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de tweede onder het
Ministerie van Defensie. De regel is dat de politie actief is in plaatsen
vanaf 10.000 inwoners; de gendarmerie in de rest van het land. De gendarmerie
oefent zo haar autoriteit uit op 80% van het Franse grondgebied, wat neerkomt
op ongeveer de helft van de totale bevolking. Zowel de politie als de
gendarmerie stemmen uiteraard hun beleid af op het vervolgingsbeleid van
de officier van justitie.
Cannabisgebruik moge dan lang niet altijd leiden tot vervolging, dit laat
onverlet dat mensen hiervoor wel worden aangehouden. De algemene gedachte
achter het aanhouden van druggebruikers is dat drugsnetwerken van beneden
naar boven toe opgerold kunnen worden: door de druggebruiker te ondervragen,
komt men bij de kleine handelaar via wie men bij de grote handelaar komt
etc.
Cijfers van het OCRTIS laten zien hoeveel mensen worden aangehouden voor
druggebruik door de douane, gendarmerie en politie. In de statistieken
wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen gebruik (usage) en
gebruik-doorverkoop (usage-revente).
Allereerst zullen deze cijfers worden getoond van de jaren 1979, 1984
en 1989. Dit geeft een beeld van de ontwikkeling op langere termijn. Vervolgens
worden recentere cijfers van de laatste vijf jaar getoond.
Het aantal aanhoudingen (interpellations) voor gebruik en gebruik-doorverkoop
van cannabis bedroeg in de afgelopen jaren (tussen haakjes staat het percentage
van cannabis op het totale aantal aanhoudingen voor gebruik en gebruik-doorverkoop
van drugs):
- 1979: 5.342 (63%)
- 1984: 14.479 (58%)
- 1989: 18.544 (63%)
De onderzoekers Marialuisa Cesoni en Michel Schiray hebben deze cijfers
vermeld in een artikel uit 1992 over het Franse 'drugssituatie'.[48]
Duidelijk is dat de aanhoudingen voor cannabisgebruik van 1979 to 1989
sterk zijn gestegen. Cesoni en Schiray merken hierover op dat deze cijfers
òf de verklaringen tegenspreken van politieagenten die zeggen een
soepeler houding te hebben ten aanzien van cannabisgebruik, òf
dat de consumptie van cannabis sterker is gestegen dan die van heroïne.
Uit recentere cijfers blijkt dat het aantal cannabisgebruikers dat wordt
aangehouden de laatste jaren schommelt rond de 30.000. Ook hier gaat het
om het aantal aanhoudingen voor gebruik en gebruik-doorverkoop van cannabis
(tussen haakjes staat het percentage van cannabis op het totale aantal
aanhoudingen voor gebruik en gebruik-doorverkoop van drugs):
- 1991: 27.928 (70%)
- 1992: 32.179 (66%)
- 1993: 28.351 (63%)
- 1994: 32.686 (62%)
Van de 32.686 personen die in 1994 werden aangehouden voor gebruik en
gebruik-doorverkoop van cannabis, ging het in 80% van de gevallen om druggebruik
(dus 20% gebruik-doorverkoop).[49]
De eerste conclusie die men kan trekken is dat een aanzienlijk deel van
de mensen die worden aangehouden op basis van overtreding van de wet op
de verdovende middelen bestaat uit cannabisgebruikers.
Een 'aanhouding' impliceert dat een proces-verbaal wordt opgemaakt. De
getoonde cijfers duiden dus op mensen die een proces-verbaal hebben gekregen.
Dit houdt in dat iemand, die is aangehouden door de politie (sécurité
publique), wordt meegenomen naar het bureau waar hij vervolgens bij
de recherche (police judiciaire) moet komen. Een aanhouding impliceert
ook dat de persoon wordt ondervraagd en in verzekerde bewaring (garde
à vue) wordt gesteld. Dit laatste kan neerkomen op een verblijf
in de cel van enkele uren of een hele nacht.
In de praktijk worden er meer cannabisgebruikers aangehouden (in de bredere
betekenis van het woord) en meegenomen naar het bureau dan de zojuist
getoonde cijfers laten zien, omdat niet per definitie een proces-verbaal
wordt opgemaakt. Het is aan de recherche dit te bepalen. Als het in de
ogen van de recherche gaat om een klein vergrijp (onder meer afhankelijk
van de 'omstandigheden'), dan wordt dit genoteerd in een register op het
bureau: de main courante. Nadat het vergrijp in het register is
opgenomen en de persoon zijn handtekening heeft gezet, kan hij vertrekken.
Aangezien de main courante een handgeschreven register is van één
politiebureau en niet een geïnformatiseerd systeem is, staat de persoon
verder nergens geregistreerd en heeft dit voor hem in de praktijk niet
heel veel te betekenen. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat iemand verschillende
malen in de main courante staat. Het is aan de recherche te bezien
na hoeveel keren main courante wel een proces-verbaal wordt opgemaakt
en de officier van justitie wordt verwittigd.
In de Parijse agglomeratie ligt de situatie wat complexer. Er is daar
namelijk een centrale recherche voor verdovende middelen, de Brigade
de Répression du Trafic Illicite des Stupéfiants (BRTIST),
gewoonlijk Brigade des stupéfiants genoemd. Deze brigade
is actief in de departementen Parijs en de drie departementen (92, 93,
94) die direct om de stad heen liggen.
Als de politie iemand aanhoudt in de Parijse agglomeratie is het niet
de 'gewone' recherche die zich over deze zaak buigt, maar de Brigade
des stupéfiants. In principe worden zaken met betrekking tot
verdovende middelen die zich voordoen in de Parijse regio hier behandeld:
hier wordt het proces-verbaal opgemaakt en hier wordt de druggebruiker
in verzekerde bewaring gesteld.
In 1990 zijn er 8.200 zaken van druggebruikers 'behandeld' bij de Brigade
des stupéfiants. In 5.500 van de 8.200 gevallen werd een proces-verbaal
opgemaakt, 3.200 werden afgedaan als een main courante.[50]
Marie-Danièle Barré is in haar rapport ingegaan op de motieven
volgens welke iets wordt afgedaan als een main courante. In de
main courante staat wel eens vermeld 'verdenking cannabis' (suspicion
cannabis) of 'bedriegerij' (arnaque). Met andere woorden: een
politieagent is in de veronderstelling cannabis bij iemand te hebben gevonden,
de politieagent levert de verdachte af bij de Brigade des stupéfiants,
die er vervolgens bij nadere 'inspectie' achterkomt dat het niet om 'echte'
drugs gaat, maar om bedriegerij (de verdachte zou dus zijn bedrogen en
'nepdrugs' hebben gekocht). In een kleine steekproef, bestaande uit 102
personen, die Barré heeft genomen uit de main courante,
bleek in 89 gevallen dat de politie het aangetroffen produkt had gekwalificeerd
als hasjiesj of marihuana, maar dat de Brigade des stupéfiants
deze kwalificatie slechts in 37 gevallen overnam.[51]
Het moge duidelijk zijn dat de Brigade des stupéfiants niet
elke hoeveelheid cannabis aan een nader onderzoek onderwerpt. Vaak wordt
de hoeveelheid te klein verondersteld om als 'echte' drugs te worden beschouwd.
Niet in alle gevallen komt een persoon die in Parijs de wet op de verdovende
middelen overtreedt en wordt aangehouden, terecht bij de Brigade des
stupéfiants. Als de recherche namelijk zelf iemand aanhoudt,
wordt de persoon in kwestie niet naar de Brigade des stupéfiants
gebracht, maar handelt de recherche de zaak zelf af.
De Parijse recherche hanteert als bovengrens voor de main courante,
afhankelijk van de 'omstandigheden', een hoeveelheid cannabis van ongeveer
5 à 10 gram.[52]
Grotere hoeveelheden cannabis worden beschouwd als 'druggebruik'. In dit
geval wordt er wel een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de officier van
justitie later op de hoogte wordt gebracht.
De Parijse recherche geeft duidelijke opsporingsprioriteit aan de handel
in drugs en aan het gebruik in harddrugs. In bijvoorbeeld het 18e
arrondissement van Parijs, een arrondissement met veel druggebruik en
drugshandel, is dit overduidelijk. Aangezien hier veel wordt gehandeld
in heroïne en grote hoeveelheden cannabis (honderden grammen of kilo's)
zal de politie niet zo snel ingrijpen als iemand discreet cannabis op
straat rookt.
Alhoewel er geen richtlijnen zijn die voorschrijven dat de politie niet
hoeft op te treden als zij cannabisgebruik constateert, komt dit in de
praktijk wel voor. Als de cannabisgebruiker geluk heeft, doet de politieagent
of hij niets heeft gezien. Een andere mogelijkheid is dat de politieagent
de persoon om zijn identiteit vraagt en (misschien) de cannabis inneemt
of weggooit. In feite is de situatie erg onduidelijk en is men in eerste
instantie afhankelijk van de politiefunctionaris in kwestie. De verhalen
gaan dat commissarissen 'gemakkelijker' zijn dan agenten.
In de praktijk zijn er verschillende factoren van invloed op de eventuele
stappen van de politiefunctionaris. Dit hangt allemaal af van de lokatie
waarop iemand wordt aangehouden, de wijze waarop hij antwoordt, of zijn
hoofd (en huidskleur) de politieagent aanstaat, etc. Een veelgehoorde
klacht van cannabisgebruikers is dat de politie in ieder geval altijd
de mogelijkheid heeft er 'werk' van te maken ('als ze je willen pakken'),
want volgens de wet is elk gebruik en bezit strafbaar.
De gendarmerie heeft een wat ander beleid dan de politie. Allereerst
werkt de gendarmerie niet met het systeem van de main courante.
De richtlijnen van de Direction Générale van de gendarmerie
schrijven namelijk voor dat van elke overtreding een proces-verbaal wordt
opgemaakt en de officier van justitie wordt verwittigd. Dit geldt dus
ook voor elke overtreding van de wet op de verdovende middelen, zoals
cannabisgebruik.[53]
Daarnaast maakt de gendarmerie, in tegenstelling tot de politie in met
name de grote steden, ook geen onderscheid tussen de verschillende soorten
drugs. Volgens de gendarmerie bestaat er namelijk een sterk verband tussen
criminalteit en druggebruik, ongeacht welk soort drug (dus ook cannabis).
Het blijkt namelijk dat elke keer dat een drugsnetwerk is opgerold, dit
een daling van de criminaliteit tot gevolg heeft, waarmee de noodzaak
van de bestrijding van elk druggebruik is aangetoond.
De wet mag dan niet het onderscheid maken tussen de verschillende soorten
drugs, in de praktijk doet de politie dit wel degelijk, met name in de
grote steden of urbane regio's; zij heeft duidelijk haar opsporingsprioriteiten
liggen bij drugshandel en harddruggebruik.
In het statistisch jaarrapport van de recherche staat zelfs impliciet
vermeld dat er een soort hiërarchie bestaat binnen de overtredingen
van de wet op de verdovende middelen. In het rapport staat namelijk dat
minder ernstige feiten van druggebruik niet aan het OCRTIS worden doorgegeven
(dit ter verklaring van het verschil tussen de cijfers van het OCRTIS
en de recherche).
Dat er een opsporingsprioriteit bestaat kan men ook duidelijk aflezen
uit de cijfers van het OCRTIS. Gegeven het feit dat er veel meer cannabisgebruikers
zijn dan heroïnegebruikers, zouden er bij een strikte navolging van
de wet veel meer cannabisgebruikers moeten worden aangehouden dan heroïnegebruikers.
(Nogmaals, een aanhouding betekent hier dat een proces-verbaal wordt opgemaakt).
Op nationale schaal is dit ook zeker zo (in 1994 voor cannabis 32.179
en voor heroïne 14.577), al is de verhouding cannabis-heroïne
in dit opzicht de afgelopen jaren wel veranderd. Werden er in 1991 nog
2,6 keer meer cannabisgebruikers aangehouden dan heroïnegebruikers,
in 1992 daalde dit tot de factor 2,2, en in 1993 tot 1,8. In 1994 echter
steeg de factor weer tot 2,2.
Op regionaal niveau is deze ontwikkeling nog veel duidelijker. Op dit
niveau worden er soms meer heronegebruikers dan cannabisgebruikers aangehouden.
Dit gold in 1994 bijvoorbeeld voor de departmenten Ardennes, Moselle,
Nord, Bas Rhin, Haut Rhin, Parijs en Essonne. In een aantal andere departementen
is het aantal cannabisgebruikers dat wordt aangehouden net iets hoger
dan het aantal heroïnegebruikers dat wordt aangehouden, te weten:
Alpes Maritimes, Bouches du Rhône, Haute Garonne en Pas de Calais.
Vergelijkt men deze cijfers van het OCRTIS van 1994 met (bijvoorbeeld)
die van 1992, dan ziet men dat er in 1992 maar één departement
was, Bouches du Rhône, waar meer heroïnegebruikers werden aangehouden
dan cannabisgebruikers. In de departmenten Nord en Parijs, waar in 1994
meer heroïnegebruikers dan cannabisgebruikers werden aangehouden,
was de situatie in 1992 nog geheel anders; er werden toen veel meer cannabis-
dan heroïnegebruikers aangehouden. De verklaring kan niet anders
zijn dan dat de tolerantie ten aanzien van cannabis in deze twee jaar
is gestegen.
Al met al is de uitvoering van het beleid in de praktijk erg onduidelijk.
Waar iemand die cannabis gebruikt op de ene plaats niets of weinig te
duchten heeft, wordt hij op de andere plaats hiervoor opgepakt. Ook het
Rapport Henrion signaleert dat dergelijke verschillen bestaan, met name
met betrekking tot het gebruik van cannabis. Het rapport meldt dat grote
of kleine tolerantie met betrekking tot cannabisgebruik van de kant van
de politie per wijk kan verschillen.[54]
Als iemand wordt opgepakt is het wederom onduidelijk wat er gaat gebeuren:
misschien main courante, misschien een proces-verbaal en een nacht
doorbrengen in de cel, en misschien wordt de officier van justitie gebeld
die (misschien) besluit tot vervolging over te gaan.
Gelet op het feit dat het 'drugsbeleid' in de praktijk zo verschillend
is, spreken critici in dit verband wel over een totale rechtsongelijkheid.
De meerderheid van de Commissie Henrion heeft zich er over uitgesproken
dat het onwenselijk is dat een wet zo verschillend wordt toegepast.