Boekhout van Solinge, 
        Tim (1996), Cannabis in Frankrijk. In: Peter Cohen & Arjan Sas (Eds.) 
        (1996), Cannabisbeleid in Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten. 
        Amsterdam: Centrum voor Drugsonderzoek, Universiteit van Amsterdam. pp. 
        101-111.
          © Copyright 1995 Tim Boekhout 
        van Solinge. All rights reserved.
4. De uitvoering van het beleid in de praktijk
Tim Boekhout van Solinge
De eerste opmerking die moet worden gemaakt met betrekking 
        tot de uitvoering van het beleid in de praktijk is dat er geen uniform 
        beleid bestaat in Frankrijk. Beter is daarom te spreken van verschillende 
        drugsbeleiden. Het beleid zoals dat in de praktijk gestalte krijgt is 
        in sterke mate regionaal bepaald. Frankrijk moge dan op veel terreinen 
        sterk gecentraliseerd zijn of als zodanig op het buitenland overkomen, 
        op het gebied van het (feitelijke) drugsbeleid is hiervan geen sprake. 
        (Overigens kan dit ook voor andere zaken dan het drugsbeleid gelden.)
        In eerste instantie komt dit door het beleid van de verschillende parketten. 
        In de praktijk zijn zij redelijk autonoom en volgen zij niet altijd de 
        richtlijnen van een circulaire. Eerder is er al op gewezen dat de circulaires 
        vooral indicatief zijn en geen bindende status of normatieve kracht hebben. 
        Een officier van justitie kan er voor kiezen af te wijken van de richtlijnen 
        van de circulaire en de lokale omstandigheden zwaarder laten wegen. 
        In Frankrijk wordt nogal eens gesteld dat het gebruik van cannabis in 
        de praktijk niet meer strafbaar wordt gesteld. Dit is inderdaad in sommige 
        rechtsgebieden het geval, althans als het gebruik voor de eerste, of misschien 
        de tweede keer wordt geconstateerd. In andere rechtsgebieden, met name 
        op het platteland, wordt druggebruik wel degelijk strafbaar gesteld en 
        vervolgd.
        Een complicatie die zich kan voordoen is dat het onderscheid tussen druggebruik 
        (usage simple) en drugsbezit (détention) onduidelijk 
        is. Het eerste valt onder het Wetboek van Volksgezondheid; het tweede 
        (men kan worden beschouwd als handelaar) valt onder het Nieuwe Wetboek 
        van Strafrecht (art. L 222-37) en wordt veel zwaarder gesanctioneerd, 
        namelijk tot tien jaar gevangenisstraf en/of een boete van 50 miljoen 
        Franse frank. Men moge dan zeggen dat druggebruik niet meer strafbaar 
        wordt gesteld, drugsbezit wordt dit wel degelijk. 
De justitiële praktijk
Vergeleken met Nederland is er in Frankrijk minder eenheid van beleid 
        omdat er minder toezicht van het Openbaar Ministerie is. Dit wordt deels 
        verklaard doordat het is in een groot land als Frankrijk veel moeilijker 
        is om tot eenheid van beleid te komen dan in Nederland. In Frankrijk zijn 
        er bijvoorbeeld 180 arrondissementsrechtbanken (Tribunaux de Grande 
        Instance) en Hoofdofficieren van Justitie, terwijl dit er in Nederland 
        30 zijn. In de praktijk is er daarom in Frankrijk minder eenheid van beleid 
        en beschikt de magistratuur over meer discretionaire bevoegdheid dan in 
        Nederland.
        Het verschil in beleid wordt ook veroorzaakt door het verouderde systeem 
        van de indeling van de arrondissementsrechtbanken, waardoor er arrondissementsrechtbanken 
        te vinden zijn in kleine provincieplaatsen met zo'n 10.000 inwoners. Niet 
        alleen kan het daardoor voorkomen dat officieren van justitie in dergelijke 
        kleine plaatsen niet goed zijn geïnformeerd over (de verschillen 
        tussen) drugs omdat het verschijnsel druggebruik relatief zeldzaam is 
        in hun rechtsgebied, ook houden zij bij de bepaling van hun beleid nogal 
        eens rekening met de 'lokale omstandigheden'. Dit betekent in de praktijk 
        dat druggebruik niet sociaal of cultureel geaccepteerd is in plattelandsregio's, 
        wat als consequentie heeft dat hier de wet strenger, ofwel meer naar de 
        letter, wordt toegepast dan in de grote steden. Dit verhaal gaat niet 
        alleen op voor de officieren van justitie, maar ook voor de rechters.
        In het vorige hoofdstuk werd er al op gewezen dat de circulaires niet 
        bindend zijn, maar veeleer aanbevelingen. Het is goed hier nog even stil 
        bij te staan. Volgens Catherine Vannier van de Syndicat de la Magistrature 
        en zelf werkzaam als officier van justitie in Laon (departement Aisne), 
        'heeft een circulaire geen juridische kracht, een circulaire moet worden 
        gezien als van indicatieve waarde. Er zijn veel hoofdofficieren die haar 
        toepassen, maar dat wil niet zeggen dat het een norm is die wordt opgelegd. 
        Een circulaire heeft niet hetzelfde gewicht als een wet; de wet heeft 
        altijd de overhand. (...) De hoofdofficier is misschien van mening dat 
        de circulaire, dit strafrechtelijk beleid, niet geheel is aangepast aan 
        de situatie in zijn rechtsgebied. Hij kan de algemene richtlijnen van 
        het Ministerie van Justitie daarom min of meer aanpassen aan de lokale 
        specificiteit.[32]
        Aangezien de circulaire geen normatieve kracht heeft, is er formeel niets 
        dat het parket weerhoudt gevangenisstraffen te eisen voor cannabisgebruik, 
        en vervolgens is er niets dat rechters kan weerhouden een dergelijke strafmaat 
        uit te spreken. Naar aanleiding van de circulaire van 17 mei 1978 schreef 
        Emmanuel Filippis in 1984 dat sommige Officieren van Justitie in de provincie, 
        en soms ook in de voorsteden, niet aarzelen de wet streng toe te passen. 
        In het artikel rechtvaardigt het Ministerie van Justitie deze strenge 
        toepassing van de wet van de zijde van sommige parketten, door te wijzen 
        op het feit dat de parketten 'rekening moeten houden met de impact die 
        het verschijnen van cannabis in bepaalde beschermde regio's kan hebben'. 
        In het artikel zegt de Officier van Justitie van Evry, dhr. Chausserie-Laprée, 
        ongeveer hetzelfde, namelijk dat politie en justitie in de provincie onder 
        druk staan van de publieke opinie als cannabisgebruik zich er voor het 
        eerst openbaart.[33] 
        Ook de commissie Henrion signaleert dat de parketten niet een eenduidig 
        beleid voeren. Het feitelijke beleid is in grote mate afhankelijk van 
        de 'lokale omstandigheden', maar ook de persoonlijke 'overtuiging' van 
        de officieren van justitie en 'hun kennis van zaken' spelen hierbij een 
        rol.[34] 
        
        Overigens bleek uit interviews dat officieren van justitie niet altijd 
        goed op de hoogte zijn van de precieze inhoud van circulaires of (bijvoorbeeld) 
        het feit dat een circulaire inmiddels is ingetrokken en vervangen door 
        een andere. Het drugsbeleid zoals dat in de praktijk gestalte krijgt, 
        hangt daarom in eerste instantie af van het beleid zoals dat wordt geformuleerd 
        door de hoofdofficier van justitie (le procureur), gebruikmakend 
        van zijn discretionaire bevoegdheid.
        In de televisie-uitzending Ça se discute[35] 
        die op 7 en 8 november 1994 werd uitgezonden en die geheel gewijd was 
        aan het debat over de depenalisering, deed rechter-commissaris Valéry 
        Turcey de uitspraak dat er 'op het moment niemand in Frankrijk in de gevangenis 
        zit voor cannabisgebruik (...) want het hedendaagse Franse systeem is 
        niet het systeem zoals het staat geschreven'.
        Gilles Leclair, hoofd van OCRTIS drukte zich in dezelfde televisie-uitzending 
        in vergelijkbare bewoordingen uit: 'de gevangenisstraf van twee maanden 
        tot een jaar voor druggebruik, wordt alleen nog toegepast voor het gebruik 
        van harddrugs en voor recidivisten. Voor cannabis is het probleem geregeld, 
        wij verkeren momenteel vooral in een système de déjudiciairisation[36], 
        wat betekent dat er weliswaar vervolgd wordt, maar dat hier niet noodzakelijk 
        een veroordeling op volgt.' Leclair zei even later dat de voornaamste 
        gevallen waarin iemand voor cannabisbezit wordt veroordeeld, betreffen 
        straathandel en smokkel. 'Gebruik', zo zei hij, 'werd niet meer vervolgd, 
        want men zat in een de facto déjudiciairisation-situatie.[37]
        Rechter-commissaris Turcey stelde dus dat cannabisgebruik niet meer werd 
        vervolgd, maar dat wel de injonction thérapeutique wordt 
        toegepast. Cijfers van de Service des Statistiques, des Etudes et des 
        Systèmes d'Information van het Ministerie van Sociale zaken, 
        Gezondheidszorg en Stad, laten zien in hoeveel gevallen de injonction 
        thérapeutique wordt toegepast voor verslaafden aan cannabis. 
        In november 1993 betrof dit in totaal 3.617 personen.[38] 
        Uit het Bilan injonctions thérapeutique 1994 komt naar voren 
        dat het aantal injonctions thérapeutiques dat wordt toegepast 
        voor cannabisgebruikers in het kader van een preventiebeleid stijgende 
        is. In sommige departementen wordt er weinig of geen injonction thérapeutique 
        toegepast voor heroïnegebruikers omdat, zo luidt het argument, zij 
        zelden worden aangehouden voor druggebruik alleen, maar ook voor andere 
        delicten. In het departement Marne bijvoorbeeld werden in 1994 220 injonctions 
        thérapeutiques uitgesproken, maar vrijwel niet voor heroïnegebruikers. 
        In het departement Moselle steeg het aantal injonctions thérapeutiques 
        van 88 in 1993 tot 395 in 1994, waarvan 72% cannabisgebruikers.
Uitspraken als zou het gebruik van cannabis gedepenaliseerd zijn, met 
        andere woorden niet langer strafbaar worden gesteld, zoals Turcey en Leclaire 
        in de televisie-uitzending deden, hoort men in Frankrijk vaker. Maar Turcey 
        en Leclair hebben het niet helemaal bij het rechte eind, want, nogmaals, 
        dit is geheel afhankelijk van het beleid dat de hoofdofficier heeft bepaald 
        voor zijn rechtsgebied.
        Bernard Pages, Officier van Justitie en hoofd van de eerste strafkamer 
        van de arrondissementsrechtbank van Parijs (waar druggebruik onder valt), 
        is het bijvoorbeeld niet eens met de bewering dat cannabisgebruik niet 
        meer strafbaar wordt gesteld. Pages hanteert als criterium dat druggebruik 
        de eerste en tweede keer wordt geseponeerd, maar dat de derde keer wel 
        degelijk tot vervolging wordt overgegaan, wat in de regel leidt tot het 
        betalen van een boete. Drugsbezit, vallend onder het Nieuwe Wetboek van 
        Strafrecht, wordt altijd vervolgd, waarbij Pages de grens tussen cannabisgebruik 
        en cannabisbezit heeft bepaald op ongeveer 30 gram. Pages past voor cannabisgebruik 
        nooit de injonction thérapeutique toe.[39]
        Het vervolgingsbeleid in het rechtsgebied van de rechtbank van Lille is 
        milder dan in Parijs. De Hoofdofficier van Justitie Olivier Guérin 
        heeft hier als beleid dat cannabisgebruik helemaal niet wordt vervolgd, 
        waarbij hij, net als zijn collega in Parijs, de grens tussen druggebruik 
        en drugsbezit met betrekking tot cannabis heeft bepaald op ongeveer 30 
        gram.[40]
        In dit rechtsgebied ligt de situatie nog wat complexer omdat de douane 
        hier veel mensen met drugs aanhoudt; de meesten van hen afkomstig uit 
        Nederland (Hoofdofficier Guérin schat dat 90% van de drugs in zijn 
        rechtsgebied uit Nederland komt). Met andere woorden, omdat de rechtbank 
        wordt overspoeld door drugszaken, heeft de hoofdofficier van justitie 
        drempels ingesteld voor 'douanetransacties'. Is de hoeveelheid groter 
        dan deze drempel, dan wordt er vervolgd. Als de hoeveelheid drugs die 
        wordt gevonden zich onder deze drempel bevindt, wordt er niet vervolgd; 
        de persoon in kwestie krijgt alleen een boete van de douane die ongeveer 
        anderhalf maal de straatwaarde van de drugs in Frankrijk bedraagt. Wel 
        is hier een aantal voorwaarden aan verbonden, namelijk dat de persoon 
        in kwestie een identiteitsbewijs kan overleggen, geen recidivist of doorverkoper 
        is en niet wordt gezocht door de politie. De drempels met betrekking tot 
        cannabis zijn 75 gram voor hasjiesj en 100 gram voor marihuana.[41]
        In de provincie ligt de situatie over het algemeen heel anders. Volgens 
        Catherine Vannier van de Syndicat de la Magistrature en werkzaam 
        als Officier van Justitie in Laon (departement Aisne), zal een zaak van 
        iemand die wordt betrapt met 20 gram cannabis in haar rechtsgebied zeker 
        niet worden geseponeerd. Daarna, bij het voorkomen, is het lang niet zeker 
        dat de persoon er met een boete vanaf komt. Het is niet uitgesloten, afhankelijk 
        van de omstandigheden en de officier die de zaak behandelt, dat er een 
        voorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden wordt uitgesproken.[42]
        Antecedenten en 'omstandigheden', zoals het karakter van persoon en de 
        mate waarin hij sociaal geïntegreerd is (huisvesting, familie, werk/studie), 
        spelen in de praktijk een belangrijke rol bij de afweging van de officier. 
        Toch is ook de toepassing van deze criteria niet geheel duidelijk. Om 
        een voorbeeld te noemen: in april jongstleden moest een studente van 20 
        jaar voorkomen voor de rechtbank van Aurillac (departement Cantal) wegens 
        het roken van een joint op een straatfestival. Ogenschijnlijk goed sociaal 
        geïntegreerd (studente), nooit met justitie in aanraking geweest, 
        maar toch werd zij veroordeeld tot het betalen van een boete van 5.000 
        Franse frank.[43] 
        De advocaat Francis Caballero, tevens voorzitter van de Mouvement pour 
        la Légalisation Contrôlée (MLC), een beweging 
        die veel advocaten onder haar leden kent, houdt zich al jaren bezig met 
        dit soort zaken en kent nog veel meer van deze voorbeelden.
        Afgezien van het feit of cannabisgebruik wel of niet wordt vervolgd, doet 
        de complicatie zich voor dat de grens tussen druggebruik en drugsbezit 
        onduidelijk is. Noch de wet, noch de circulaires geven hier duidelijkheid 
        over. Drugsbezit wordt, afhankelijk van de omstandigheden, over het algemeen 
        wel vervolgd want dit wordt beschouwd als handel (trafic). 
        In de praktijk bepaalt de hoofdofficier de grens tussen druggebruik en 
        drugbezit, maar ook deze grens is niet heel 'hard'. Om een willekeurig 
        voorbeeld te noemen: twintig gram cannabis in Parijs komt in principe 
        neer op druggebruik. Als deze 20 gram niet bestaat uit één 
        stuk, maar is opgesplitst in verschillende delen, is de kans groot dat 
        dit wordt beschouwd als drugsbezit en de persoon vervolgens wordt vervolgd. 
        
        Evenzo kan het gebeuren dat iemand die wordt betrapt met een grotere hoeveelheid 
        cannabis, in verband met 'kwantumkorting' gekocht voor hemzelf en vrienden, 
        wordt beschouwd als handelaar, ook al was winstbejag niet zijn oogmerk. 
        De voorwaarde die aan druggebruik is verbonden, is dat het aannemelijk 
        moet zijn dat de hoeveelheid voor de persoon zelf is bestemd. Ook gebeurt 
        het dat iemand, van wie men weet of het vermoeden heeft dat hij een dealer 
        is, wordt vervolgd op basis van een kleine hoeveelheid cannabis. Men heeft 
        hem dan niet kunnen pakken met grotere hoeveelheden op zak, en vervolgt 
        hem bij gebrek aan meer bewijs op 'druggebruik'.
Het is onmogelijk cijfers te vinden op nationale schaal over het aantal 
        veroordelingen van cannabisgebruik, omdat de wet niet differentieert naar 
        de soort drugs. Wel kan men cijfers vinden over het aantal overtredingen 
        van de wet op de verdovende middelen, vervolgens in hoeveel gevallen hiervan 
        het druggebruik betreft, en in hoeveel van de gevallen een overtreding 
        van de wet op de verdovende middelen wordt gevolgd door een veroordeling.
        Uit een recent verschenen studie van Odile Timbart van het Ministerie 
        van Justitie, komt naar voren dat in 1991 42.009 overtredingen van de 
        wet op de verdovende middelen (infractions à la législation 
        sur les stupéfiants, ILS) werden gesanctioneerd in 22.699 veroordelingen.[44] 
        Timbart merkt op dat de Franse rechtspraak gemiddeld 5% van haar activiteiten 
        besteedt aan de overtredingen van de wet op de verdovende middelen. 'Verdovende 
        middelen' komt hiermee op de derde plaats na diefstal en het rijden onder 
        invloed van alcohol (die beide zijn vertegenwoordigd met 25%).
        Van de 42.009 genoemde overtredingen zijn de meest frequente delicten 
        drugsbezit/verwerving met 38,8% en druggebruik met 27,4%. Daarna volgen 
        drugsbezit (15%), transport (10,5%) en handel (6,7%).
De 22.699 veroordelingen die in 1991 zijn uitgesproken op grond van de 
        42.009 overtredingen, zijn in 70% van de gevallen gebaseerd op verscheidene 
        delicten (meervoudige overtredingen). Handel (trafic) wordt vaak 
        als eerste genoemd. Het aanbieden (cession), transport en bezit-verwerving 
        (détention-acquisition) worden zowel als eerste, tweede 
        als derde genoemd. Druggebruik wordt bij deze veroordelingen vaker genoemd 
        als tweede delict dan als het eerste. In de resterende 30% van de veroordelingen 
        die zijn gebaseerd op één delict, staat druggebruik wel 
        bovenaan: in 61% van deze veroordelingen voor één delict 
        gaat het om druggebruik.
        In 86% van de genoemde 22.699 veroordelingen werd gevangenisstraf opgelegd 
        (37% onvoorwaardelijk, 12% gedeeltelijk voorwaardelijk, 37% voorwaardelijk).
        Als druggebruik één van de delicten was, of hèt delict 
        op grond waarvan tot een veroordeling was gekomen (in 11.505 van de 22.699 
        veroordelingen), bleek de strafmaat iets lichter, want hier werd in 80% 
        (9.166) van de veroordelingen gevangenisstraf opgelegd (28% onvoorwaardelijk, 
        10% gedeeltelijk voorwaardelijk, 41% voorwaardelijk).
        Van de 11.505 veroordelingen waarvan druggebruik één van 
        de delicten was of hèt delict op grond waarvan tot een veroordeling 
        werd gekomen, was in 37% (4.242) van de gevallen druggebruik het enige 
        delict dat ten laste werd gelegd. Dit betekent dus dat in 1991 4.242 mensen 
        zijn veroordeeld voor druggebruik. Van deze veroordelingen werd in 67% 
        van de gevallen gevangenisstraf opgelegd (24% onvoorwaardelijk, 1% gedeeltelijk 
        voorwaardelijk, 41% voorwaardelijk).
        Bernard Leroy, werkzaam bij de Verenigde Naties, heeft naar aanleiding 
        van deze bevindingen van Timbart er op gewezen dat veel van de druggebruikers 
        die een gevangenisstraf krijgen opgelegd, deze juist krijgen omdat zij 
        verstek laten gaan. In veel gevallen, zo stelt Leroy, ondergaat de druggebruiker 
        deze gevangenisstraf niet.[45] 
        Annie Kensey en Jean-Paul Jean hebben in een artikel een poging gewaagd 
        te bepalen hoeveel druggebruikers nu werkelijk voor het delict druggebruik 
        in de gevangenisstraf belanden.[46] 
        Zij brengen enige klaarheid in de cijfers, maar moeten uiteindelijk tot 
        de conclusie komen dat dit onmogelijk te bepalen is.
Op grond van de genoemde cijfers heeft men een beeld kunnen krijgen van 
        het vervolgingsbeleid met betrekking tot drugsdelicten, waaronder druggebruik, 
        in het jaar 1991. Maar het vertrekpunt van Timbarts studie was de veroordeling, 
        en niet het delict. Haar gegevens vertellen daarom niets over de drugsdelicten 
        die zijn geseponeerd, laat staan dat er meer duidelijkheid bestaat over 
        het vervolgingsbeleid met betrekking tot het gebruik van cannabis.
        
        Marie-Danièle Barré, onderzoekster aan het Centre de 
        Recherches Sociologiques sur le Droit et les Institutions Pénales 
        (CESDIP), het onderzoekscentrum van het Ministerie van Justitie, heeft 
        in een studie de processen-verbaal als uitgangspunt genomen.[47] 
        Uit haar studie komt onder meer naar voren dat (alleen) cannabisgebruik 
        zelden leidt tot een vervolging en veroordeling. Als menn wel wordt vervolgd, 
        dan is dat omdat men antecedenten heeft. 
        De 'beperking' van deze studie is echter dat zij is gebaseerd op Parijs 
        (departement 75) en de gordel van drie departementen die de stad omringen 
        (departementen 92, 93, 94). In deze Parijse agglomeratie wordt in de praktijk 
        de lagere opsporingsprioriteit gegeven aan cannabisgebruik (en prioriteit 
        aan de handel in drugs en harddruggebruik). De resultaten van deze studie 
        zijn daarom zeker niet representatief voor Frankrijk.
Het beleid van politie en gendarmerie
De uitvoerende macht bestaat uit de politie en de gendarmerie; de eerste 
        valt onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de tweede onder het 
        Ministerie van Defensie. De regel is dat de politie actief is in plaatsen 
        vanaf 10.000 inwoners; de gendarmerie in de rest van het land. De gendarmerie 
        oefent zo haar autoriteit uit op 80% van het Franse grondgebied, wat neerkomt 
        op ongeveer de helft van de totale bevolking. Zowel de politie als de 
        gendarmerie stemmen uiteraard hun beleid af op het vervolgingsbeleid van 
        de officier van justitie.
        Cannabisgebruik moge dan lang niet altijd leiden tot vervolging, dit laat 
        onverlet dat mensen hiervoor wel worden aangehouden. De algemene gedachte 
        achter het aanhouden van druggebruikers is dat drugsnetwerken van beneden 
        naar boven toe opgerold kunnen worden: door de druggebruiker te ondervragen, 
        komt men bij de kleine handelaar via wie men bij de grote handelaar komt 
        etc.
Cijfers van het OCRTIS laten zien hoeveel mensen worden aangehouden voor 
        druggebruik door de douane, gendarmerie en politie. In de statistieken 
        wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen gebruik (usage) en 
        gebruik-doorverkoop (usage-revente).
        Allereerst zullen deze cijfers worden getoond van de jaren 1979, 1984 
        en 1989. Dit geeft een beeld van de ontwikkeling op langere termijn. Vervolgens 
        worden recentere cijfers van de laatste vijf jaar getoond. 
        Het aantal aanhoudingen (interpellations) voor gebruik en gebruik-doorverkoop 
        van cannabis bedroeg in de afgelopen jaren (tussen haakjes staat het percentage 
        van cannabis op het totale aantal aanhoudingen voor gebruik en gebruik-doorverkoop 
        van drugs):
- 1979: 5.342 (63%)
- 1984: 14.479 (58%)
- 1989: 18.544 (63%)
De onderzoekers Marialuisa Cesoni en Michel Schiray hebben deze cijfers 
        vermeld in een artikel uit 1992 over het Franse 'drugssituatie'.[48] 
        Duidelijk is dat de aanhoudingen voor cannabisgebruik van 1979 to 1989 
        sterk zijn gestegen. Cesoni en Schiray merken hierover op dat deze cijfers 
        òf de verklaringen tegenspreken van politieagenten die zeggen een 
        soepeler houding te hebben ten aanzien van cannabisgebruik, òf 
        dat de consumptie van cannabis sterker is gestegen dan die van heroïne.
        Uit recentere cijfers blijkt dat het aantal cannabisgebruikers dat wordt 
        aangehouden de laatste jaren schommelt rond de 30.000. Ook hier gaat het 
        om het aantal aanhoudingen voor gebruik en gebruik-doorverkoop van cannabis 
        (tussen haakjes staat het percentage van cannabis op het totale aantal 
        aanhoudingen voor gebruik en gebruik-doorverkoop van drugs):
- 1991: 27.928 (70%)
- 1992: 32.179 (66%)
- 1993: 28.351 (63%)
- 1994: 32.686 (62%)
Van de 32.686 personen die in 1994 werden aangehouden voor gebruik en 
        gebruik-doorverkoop van cannabis, ging het in 80% van de gevallen om druggebruik 
        (dus 20% gebruik-doorverkoop).[49] 
        De eerste conclusie die men kan trekken is dat een aanzienlijk deel van 
        de mensen die worden aangehouden op basis van overtreding van de wet op 
        de verdovende middelen bestaat uit cannabisgebruikers. 
        Een 'aanhouding' impliceert dat een proces-verbaal wordt opgemaakt. De 
        getoonde cijfers duiden dus op mensen die een proces-verbaal hebben gekregen. 
        Dit houdt in dat iemand, die is aangehouden door de politie (sécurité 
        publique), wordt meegenomen naar het bureau waar hij vervolgens bij 
        de recherche (police judiciaire) moet komen. Een aanhouding impliceert 
        ook dat de persoon wordt ondervraagd en in verzekerde bewaring (garde 
        à vue) wordt gesteld. Dit laatste kan neerkomen op een verblijf 
        in de cel van enkele uren of een hele nacht.
        In de praktijk worden er meer cannabisgebruikers aangehouden (in de bredere 
        betekenis van het woord) en meegenomen naar het bureau dan de zojuist 
        getoonde cijfers laten zien, omdat niet per definitie een proces-verbaal 
        wordt opgemaakt. Het is aan de recherche dit te bepalen. Als het in de 
        ogen van de recherche gaat om een klein vergrijp (onder meer afhankelijk 
        van de 'omstandigheden'), dan wordt dit genoteerd in een register op het 
        bureau: de main courante. Nadat het vergrijp in het register is 
        opgenomen en de persoon zijn handtekening heeft gezet, kan hij vertrekken. 
        Aangezien de main courante een handgeschreven register is van één 
        politiebureau en niet een geïnformatiseerd systeem is, staat de persoon 
        verder nergens geregistreerd en heeft dit voor hem in de praktijk niet 
        heel veel te betekenen. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat iemand verschillende 
        malen in de main courante staat. Het is aan de recherche te bezien 
        na hoeveel keren main courante wel een proces-verbaal wordt opgemaakt 
        en de officier van justitie wordt verwittigd.
In de Parijse agglomeratie ligt de situatie wat complexer. Er is daar 
        namelijk een centrale recherche voor verdovende middelen, de Brigade 
        de Répression du Trafic Illicite des Stupéfiants (BRTIST), 
        gewoonlijk Brigade des stupéfiants genoemd. Deze brigade 
        is actief in de departementen Parijs en de drie departementen (92, 93, 
        94) die direct om de stad heen liggen. 
        Als de politie iemand aanhoudt in de Parijse agglomeratie is het niet 
        de 'gewone' recherche die zich over deze zaak buigt, maar de Brigade 
        des stupéfiants. In principe worden zaken met betrekking tot 
        verdovende middelen die zich voordoen in de Parijse regio hier behandeld: 
        hier wordt het proces-verbaal opgemaakt en hier wordt de druggebruiker 
        in verzekerde bewaring gesteld.
        In 1990 zijn er 8.200 zaken van druggebruikers 'behandeld' bij de Brigade 
        des stupéfiants. In 5.500 van de 8.200 gevallen werd een proces-verbaal 
        opgemaakt, 3.200 werden afgedaan als een main courante.[50] 
        
        Marie-Danièle Barré is in haar rapport ingegaan op de motieven 
        volgens welke iets wordt afgedaan als een main courante. In de 
        main courante staat wel eens vermeld 'verdenking cannabis' (suspicion 
        cannabis) of 'bedriegerij' (arnaque). Met andere woorden: een 
        politieagent is in de veronderstelling cannabis bij iemand te hebben gevonden, 
        de politieagent levert de verdachte af bij de Brigade des stupéfiants, 
        die er vervolgens bij nadere 'inspectie' achterkomt dat het niet om 'echte' 
        drugs gaat, maar om bedriegerij (de verdachte zou dus zijn bedrogen en 
        'nepdrugs' hebben gekocht). In een kleine steekproef, bestaande uit 102 
        personen, die Barré heeft genomen uit de main courante, 
        bleek in 89 gevallen dat de politie het aangetroffen produkt had gekwalificeerd 
        als hasjiesj of marihuana, maar dat de Brigade des stupéfiants 
        deze kwalificatie slechts in 37 gevallen overnam.[51] 
        Het moge duidelijk zijn dat de Brigade des stupéfiants niet 
        elke hoeveelheid cannabis aan een nader onderzoek onderwerpt. Vaak wordt 
        de hoeveelheid te klein verondersteld om als 'echte' drugs te worden beschouwd.
        Niet in alle gevallen komt een persoon die in Parijs de wet op de verdovende 
        middelen overtreedt en wordt aangehouden, terecht bij de Brigade des 
        stupéfiants. Als de recherche namelijk zelf iemand aanhoudt, 
        wordt de persoon in kwestie niet naar de Brigade des stupéfiants 
        gebracht, maar handelt de recherche de zaak zelf af. 
        De Parijse recherche hanteert als bovengrens voor de main courante, 
        afhankelijk van de 'omstandigheden', een hoeveelheid cannabis van ongeveer 
        5 à 10 gram.[52] 
        Grotere hoeveelheden cannabis worden beschouwd als 'druggebruik'. In dit 
        geval wordt er wel een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de officier van 
        justitie later op de hoogte wordt gebracht.
        De Parijse recherche geeft duidelijke opsporingsprioriteit aan de handel 
        in drugs en aan het gebruik in harddrugs. In bijvoorbeeld het 18e 
        arrondissement van Parijs, een arrondissement met veel druggebruik en 
        drugshandel, is dit overduidelijk. Aangezien hier veel wordt gehandeld 
        in heroïne en grote hoeveelheden cannabis (honderden grammen of kilo's) 
        zal de politie niet zo snel ingrijpen als iemand discreet cannabis op 
        straat rookt.
Alhoewel er geen richtlijnen zijn die voorschrijven dat de politie niet 
        hoeft op te treden als zij cannabisgebruik constateert, komt dit in de 
        praktijk wel voor. Als de cannabisgebruiker geluk heeft, doet de politieagent 
        of hij niets heeft gezien. Een andere mogelijkheid is dat de politieagent 
        de persoon om zijn identiteit vraagt en (misschien) de cannabis inneemt 
        of weggooit. In feite is de situatie erg onduidelijk en is men in eerste 
        instantie afhankelijk van de politiefunctionaris in kwestie. De verhalen 
        gaan dat commissarissen 'gemakkelijker' zijn dan agenten. 
        In de praktijk zijn er verschillende factoren van invloed op de eventuele 
        stappen van de politiefunctionaris. Dit hangt allemaal af van de lokatie 
        waarop iemand wordt aangehouden, de wijze waarop hij antwoordt, of zijn 
        hoofd (en huidskleur) de politieagent aanstaat, etc. Een veelgehoorde 
        klacht van cannabisgebruikers is dat de politie in ieder geval altijd 
        de mogelijkheid heeft er 'werk' van te maken ('als ze je willen pakken'), 
        want volgens de wet is elk gebruik en bezit strafbaar.
De gendarmerie heeft een wat ander beleid dan de politie. Allereerst 
        werkt de gendarmerie niet met het systeem van de main courante. 
        De richtlijnen van de Direction Générale van de gendarmerie 
        schrijven namelijk voor dat van elke overtreding een proces-verbaal wordt 
        opgemaakt en de officier van justitie wordt verwittigd. Dit geldt dus 
        ook voor elke overtreding van de wet op de verdovende middelen, zoals 
        cannabisgebruik.[53] 
        
        Daarnaast maakt de gendarmerie, in tegenstelling tot de politie in met 
        name de grote steden, ook geen onderscheid tussen de verschillende soorten 
        drugs. Volgens de gendarmerie bestaat er namelijk een sterk verband tussen 
        criminalteit en druggebruik, ongeacht welk soort drug (dus ook cannabis). 
        Het blijkt namelijk dat elke keer dat een drugsnetwerk is opgerold, dit 
        een daling van de criminaliteit tot gevolg heeft, waarmee de noodzaak 
        van de bestrijding van elk druggebruik is aangetoond.
De wet mag dan niet het onderscheid maken tussen de verschillende soorten 
        drugs, in de praktijk doet de politie dit wel degelijk, met name in de 
        grote steden of urbane regio's; zij heeft duidelijk haar opsporingsprioriteiten 
        liggen bij drugshandel en harddruggebruik. 
        In het statistisch jaarrapport van de recherche staat zelfs impliciet 
        vermeld dat er een soort hiërarchie bestaat binnen de overtredingen 
        van de wet op de verdovende middelen. In het rapport staat namelijk dat 
        minder ernstige feiten van druggebruik niet aan het OCRTIS worden doorgegeven 
        (dit ter verklaring van het verschil tussen de cijfers van het OCRTIS 
        en de recherche).
        Dat er een opsporingsprioriteit bestaat kan men ook duidelijk aflezen 
        uit de cijfers van het OCRTIS. Gegeven het feit dat er veel meer cannabisgebruikers 
        zijn dan heroïnegebruikers, zouden er bij een strikte navolging van 
        de wet veel meer cannabisgebruikers moeten worden aangehouden dan heroïnegebruikers. 
        (Nogmaals, een aanhouding betekent hier dat een proces-verbaal wordt opgemaakt). 
        Op nationale schaal is dit ook zeker zo (in 1994 voor cannabis 32.179 
        en voor heroïne 14.577), al is de verhouding cannabis-heroïne 
        in dit opzicht de afgelopen jaren wel veranderd. Werden er in 1991 nog 
        2,6 keer meer cannabisgebruikers aangehouden dan heroïnegebruikers, 
        in 1992 daalde dit tot de factor 2,2, en in 1993 tot 1,8. In 1994 echter 
        steeg de factor weer tot 2,2. 
        Op regionaal niveau is deze ontwikkeling nog veel duidelijker. Op dit 
        niveau worden er soms meer heronegebruikers dan cannabisgebruikers aangehouden. 
        Dit gold in 1994 bijvoorbeeld voor de departmenten Ardennes, Moselle, 
        Nord, Bas Rhin, Haut Rhin, Parijs en Essonne. In een aantal andere departementen 
        is het aantal cannabisgebruikers dat wordt aangehouden net iets hoger 
        dan het aantal heroïnegebruikers dat wordt aangehouden, te weten: 
        Alpes Maritimes, Bouches du Rhône, Haute Garonne en Pas de Calais.
        Vergelijkt men deze cijfers van het OCRTIS van 1994 met (bijvoorbeeld) 
        die van 1992, dan ziet men dat er in 1992 maar één departement 
        was, Bouches du Rhône, waar meer heroïnegebruikers werden aangehouden 
        dan cannabisgebruikers. In de departmenten Nord en Parijs, waar in 1994 
        meer heroïnegebruikers dan cannabisgebruikers werden aangehouden, 
        was de situatie in 1992 nog geheel anders; er werden toen veel meer cannabis- 
        dan heroïnegebruikers aangehouden. De verklaring kan niet anders 
        zijn dan dat de tolerantie ten aanzien van cannabis in deze twee jaar 
        is gestegen.
Al met al is de uitvoering van het beleid in de praktijk erg onduidelijk. 
        Waar iemand die cannabis gebruikt op de ene plaats niets of weinig te 
        duchten heeft, wordt hij op de andere plaats hiervoor opgepakt. Ook het 
        Rapport Henrion signaleert dat dergelijke verschillen bestaan, met name 
        met betrekking tot het gebruik van cannabis. Het rapport meldt dat grote 
        of kleine tolerantie met betrekking tot cannabisgebruik van de kant van 
        de politie per wijk kan verschillen.[54]
        Als iemand wordt opgepakt is het wederom onduidelijk wat er gaat gebeuren: 
        misschien main courante, misschien een proces-verbaal en een nacht 
        doorbrengen in de cel, en misschien wordt de officier van justitie gebeld 
        die (misschien) besluit tot vervolging over te gaan.
        Gelet op het feit dat het 'drugsbeleid' in de praktijk zo verschillend 
        is, spreken critici in dit verband wel over een totale rechtsongelijkheid. 
        De meerderheid van de Commissie Henrion heeft zich er over uitgesproken 
        dat het onwenselijk is dat een wet zo verschillend wordt toegepast.
