Boekhout van Solinge, Tim (1996), Cannabis in Frankrijk. In: Peter Cohen & Arjan Sas (Eds.) (1996), Cannabisbeleid in Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten. Amsterdam: Centrum voor Drugsonderzoek, Universiteit van Amsterdam. pp. 112-120.
© Copyright 1995 Tim Boekhout van Solinge. All rights reserved.

[PDF] [French] [Previous] [Next]

5. Het debat over de actuele situatie

Tim Boekhout van Solinge

In de inleiding werd al gezegd dat er sinds een jaar of twee veel discussie is over de huidige situatie. Een discussie over legalisering bestaat vrijwel niet. De discussie gaat bijna altijd over de depenalisering van het gebruik van cannabis (dépénalisation de l'usage du cannabis), wat betekent dat het gebruik van cannabis niet langer strafbaar wordt gesteld. Dit begrip moet dus worden onderscheiden van het begrip legalisering, dat betekent dat het produkt cannabis legaal wordt.

De justitie- en politiesector

Zoals we hebben gezien heeft de wet van 31 december 1970 elk gebruik van verdovende middelen strafbaar gesteld. Deze wet betekende een verscherping van het beleid, want voor 1970 was het gebruik van verdovende middelen alleen strafbaar indien het plaatshad in gezelschap (en société). Solitair gebruik in de privésfeer werd tot dat moment dus niet strafbaar gesteld.
De wetgever heeft deze strengere wetgeving van 1970 gerechtvaardigd door te stellen dat in een periode waarin een sociale zekerheidssysteem bestaat dat iedereen het recht geeft op gezondheidszorg, van de burger als tegenprestatie mag worden verwacht dat hij zich niet drogeert.[55]
De wet van 31 december 1970 is aan veel kritiek onderhevig. De wetgever had met deze wet geprobeerd de oplossing van het drugsvraagstuk te zoeken in een combinatie van repressie en hulpverlening. Een kritiekpunt is dat de wet is verouderd en niet meer van toepassing is op de huidige situatie.
Yann Bisiou schreef recentelijk in dit verband over een onmogelijk compromis en een poging water en vuur te verenigen: '(...) deze wet is een reus met lemen voeten. Opgesloten in haar eigen tegenstrijdigheden, slaagt zij er niet in een antwoord te geven op de problemen van het gebruik en de handel in verdovende middelen. Het aantal aanhoudingen en de hoeveelheid onderschepte drugs stijgen, wat volgens de gendarmerie, politie en douane duidt op een stijgende consumptie. De middelen waarover het repressieve apparaat beschikt, tasten de individuele vrijheid aan zonder dat zij enig zicht geven op een oplossing.'[56]
Twee jaar daarvoor, in 1992, was een kritische studie verschenen over de wet van 31 december 1970 van Jacqueline Bernat de Célis.[57] In haar studie stelt zij niet alleen het principe van de wet aan de kaak (of druggebruik wel als misdrijf moet worden beschouwd), ook laat zij zien onder welke schimmige omstandigheden de wet door de Franse Assemblée is gekomen en hoe incoherent de toepassing van de wet is.
Ook van andere zijden komt kritiek op de drugswetgeving. De advocaat en hoogleraar rechtswetenschappen Francis Caballero geldt als één van de grootste (en in ieder geval bekendste) critici van de huidige wetgeving. Caballero is tevens oprichter en voorzitter van de Mouvement de Légalisation Contrôlée (MLC), een beweging waarbij een stijgend aantal advocaten zich heeft aangesloten. De kern van de kritiek van de MLC is dat de drugswetgeving in strijd is met artikel 4 van de Verklaring van de rechten van de mens. Werden deze ideeën in het begin niet erg serieus werden genomen, thans vinden zij steeds meer ingang. (Caballero is dan ook een graag geziene gast in televisieprogramma's.)
De Syndicat de la Magistrature (SM), de linkse vakbond van de Magistratuur die zo'n 30% tot 35% van de magistratuur vertegenwoordigt, heeft op haar jaarcongres van november 1993 uitgesproken 'overtuigd te zijn van de noodzaak de wet van 31 december 1970 te wijzigen'. Het congres mandateert de raad na te denken over een systeem van gecontroleerde legalisering van verdovende middelen. Tevens sprak het congres zich uit voor een depenalisering van het gebruik van verdovende middelen in de privésfeer als dit geen schade berokkent aan derden.[58]
Van de zijde van het justitiële apparaat zijn er waarschijnlijk niet zo veel tegenstanders te vinden van het huidige beleid. Zoals gezegd heeft de Syndicat de la Magistrature (SM) zich wel voor een beleidswijziging uitgesproken, maar deze vakbond vertegenwoordigt een minderheid van zo'n 30% à 35%. De grootste vakbond van de magistratuur, de Union Syndicale des Magistrats (USM), is conservatiever en waarschijnlijk geen voorstander van ingrijpende wijzigingen van het huidige beleid. De derde vakbond van de magistratuur, de Association Professionelle des Magistrats (APM), is rechtser (extreem rechts volgens sommigen) dan de USM, dus het is uitgesloten dat de APM veranderingen voorstaat.
Jean-Paul Jean daarentegen, magistraat, Inspecteur des Services Judiciaires, verantwoordelijk voor het onderwijs over verdovende middelen aan de 'Ecole Nationale de la Magistrature' en voormalig adviseur van verschillende (socialistische) Ministers van Sociale Zaken, ziet veel problemen in de huidige wetgeving.[59] Het grootste probleem in zijn ogen is dat de wet geen onderscheid maakt tussen drugs en, als gevolg daarvan, de mensen ook niet. Een ander probleem is de indeling van legale en illegale drugs: het is wel toegestaan alcohol samen met rohypnol te gebruiken, maar het is niet toegestaan cannabis te gebruiken. Ook ziet Jean een grote kloof tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de politie en de magistratuur enerzijds en de jeugd anderzijds. Het repressieve apparaat heeft geen 'voeling' met de jeugd en houdt zichzelf in stand door druggebruik te bestrijden. Daar komt bij dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de politie die daar een onderdeel van is, eenvoudig succes of resultaat kunnen behalen met drugs, net als met het opsporen/aanhouden van illegalen (twee belangrijke motieven om mensen te controleren).
Jean, die ook de 'drugs-nascholing' voor magistraten verzorgt, merkt op dat het de magistratuur nog veel ontbreekt aan degelijke kennis over drugs, maar tegelijkertijd ziet hij de positieve ontwikkeling dat er meer jonge magistraten doorstromen.

Bij de politie zal men weinig geluiden horen die willen dat het gebruik van cannabis wordt gedepenaliseerd. Zoals al eerder werd opgemerkt, is de politie hier tegen omdat zij op het standpunt staat dat druggebruikers moeten worden aangehouden omdat anders de netwerken niet (van beneden naar boven) kunnen worden opgerold. Daarnaast vertelt de politie nogal eens dat het niet nodig is om te depenaliseren, omdat dit in de praktijk al zo is.
Michel Bouchet, hoofd van de Brigade des stupéfiants en Gilles Leclaire, hoofd van OCRTIS, zijn in ieder geval duidelijke tegenstanders van een liberaler drugsbeleid. Men kon hun standpunten enigszins volgen gedurende de periode dat de Commissie Henrion zich over de drugsproblematiek boog, omdat zowel Bouchet als Leclair deel uitmaakten van de Commissie en een deel van de discussies van de Commissie zich soms meer in de pers dan binnen de Commissie leek af te spelen (over de commissie zie verder dit hoofdstuk).
Wat men zowel in de justitie- als politiesector vaak hoort, is dat men in Frankrijk graag van geschreven wetten houdt. Ook al weet men dat die wet niet altijd wordt gevolgd, toch houdt men liever vast aan het bestaan van die wet in plaats de wet aan te passen aan de praktijk.

Het is in Frankrijk onmogelijk gegevens te vinden over de kosten van het repressieve apparaat. Het enige harde gegeven is al eerder in hoofdstuk 4 genoemd, namelijk dat volgens Odile Timbart de Franse rechtspraak gemiddeld 5% van haar activiteiten besteedt aan de overtredingen van de wet op de verdovende middelen, en dat verdovende middelen hiermee op de derde plaats komen na diefstal en het rijden onder invloed van alcohol (beide 25%). Eventueel zou men kunnen berekenen hoeveel de gevangenis kost per persoon per dag, maar omdat onbekend hoeveel mensen voor druggebruik in de gevangenis zitten, laat staan voor cannabis, is dit gegeven niet bruikbaar. Een ander beschikbaar gegeven is het budget van de Délégation Générale à la Lutte contre la Drogue et la Toxicomanie (DGLDT) dat in 1993 bestond uit zo'n 200 miljoen Franse frank.

De medische sector

Uit gesprekken met verschillende artsen kwam de indruk naar voren dat in de medische wereld over het algemeen geen voorstander is van een liberaler drugsbeleid. Maar de meeste artsen die in de zorgsector werken, zijn hier wel voorstander van.
Volgens Patrick Aeberhard, erevoorzitter van Médecins du Monde nemen artsen in Frankrijk op het gebied van cannabis een conservatief standpunt in. Dit komt in de eerste plaats doordat zij hierin niet worden onderwezen. Tijdens de opleiding leren zij niets over cannabis en de effecten daarvan.[60]

In Frankrijk wordt over het algemeen veel waarde gehecht aan de psychoanalyse. Ook op het gebied van drugs worden in Frankrijk nogal eens psychoanalytische verklaringen losgelaten op het verschijnsel druggebruik. De druggebruiker wordt gezien als iemand die problemen heeft gehad in de jeugd (en dergelijke) en nu hoopt dit tekort te kunnen compenseren, of tenminste de pijn te kunnen verzachten door drugs tot zich te nemen. Van een dergelijke theorie vindt men bijvoorbeeld wat terug in het Rapport Pelletier uit 1978. Monique Pelletier stelde in 1978 een rapport op over de problèmes de la drogue in opdracht van President Giscard d'Estaing. Een van haar aanbevelingen was dat een onderscheid moest worden gemaakt tussen cannabis en andere drugs (wat de basis vormde van de circulaire van 17 mei 1978). De cannabisgebruiker moest niet worden beschouwd als een verslaafde, maar als een jongere in nood.[61] Druggebruik wordt zo teruggebracht tot een persoonlijk probleem van het individu en, zo zou men verder kunnen redeneren, hiervoor kan de samenleving niet verantwoordelijk voor worden gesteld.
Ook hoort men in Frankrijk nogal al eens de 'stepping stone'-theorie (la théorie de l'escalade) verkondigd worden: softdruggebruik leidt tot harddruggebruik. Alhoewel tegenwoordig weliswaar minder in deze theorie wordt geloofd, leest of hoort men nog wel geregeld iets dergelijks als: alhoewel cannabisrokers niet allemaal aan de heroïne verslaafd raken, blijkt wel dat bijna alle heroïnegebruikers met cannabis zijn begonnen. Het feit dat er nog steeds een serieuze discussie is over de 'stepping stone'-theorie geeft ook aan dat zij niet helemaal van het toneel is verdwenen.
Het debat in de Franse medische wereld kan niet los worden gezien van Gabriël Nahas. Deze arts, al eerder ter sprake gekomen in hoofdstuk 3, geldt als één der grootste tegenstanders van een liberaal drugsbeleid. Nahas schrijft bijvoorbeeld boeken als Il n'y a pas de drogues douces (Er bestaan geen softdrugs) en artikelen waarin hij de verslavende werking van cannabis, of de verwoestende werking hiervan op de hersenen wil aantonen. Nahas heeft binnen de medische wereld een nogal omstreden positie. Sommige artsen, zoals Bertrand Lebeau van Médecins du Monde, hebben hem ervan beschuldigd onwetenschappelijk te werk te gaan (waarop Nahas juridische stappen heeft genomen). Zeker is dat Nahas' wetenschappelijke opvattingen ideologisch zijn getind en dat hij een minderheidsstandpunt verkondigt binnen de medische wereld. Nahas heeft lange tijd een vrij dominante positie gehad in de zin dat politici graag naar hem verwezen of hem uitnodigden als deskundige. Jacques Chirac bijvoorbeeld heeft een periode Nahas als (informeel) adviseur gehad, zowel tijdens zijn burgemeesterschap in Parijs als in de periode dat hij premier was (van 1986-1988).
De gemeente Parijs en de Académie Nationale de Médecine organiseerden op 8 en 9 april 1992 een wetenschappelijk congres dat was gewijd aan drugs. Nahas maakte deel uit van het wetenschappelijk organisatiecomité; het voorwoord van de bundel die naar aanleiding van het congres werd samengesteld, was van de hand van Jacques Chirac. Hierin leest men ondermeer:

'De conclusies van deze bijeenkomst zijn duidelijk: de toxiciteit van cannabis is vandaag de dag vastgesteld, met name voor het centrale zenuwstelsel. Zijn consumptie leidt onvermijdelijk een groot aantal gebruikers naar de cocaïne en de heroïne. Het is daarom van belang dat het onderscheid tussen de zogenaamde soft- en harddrugs wordt verworpen, en dat elke gedachte om het gebruik van deze substantie te liberaliseren moet worden afgewezen door tegelijkertijd informatie- en preventiecampagnes te organiseren over de gevaren van drugs.'[62]

Inderdaad luidden de algemene conclusies van het congres, ondertekend in de congresbundel door Professeur Henri Baylon van de Académie Nationale de Médecine:

  1. De toxiciteit van cannabis is vandaag de dag vastgesteld, met name voor het centrale zenuwstelsel.
  2. Een groot deel van de consumenten van cannabis wordt op een dag consument van cocaïne of heroïne.
  3. Epidemiologische studies hebben aangetoond dat harddruggebruik slecht zelden voorkomt bij mensen die nooit cannabis hebben geconsumeerd.
  4. Derhalve verwerpen de deelnemers aan het congres het onderscheid tussen de zogenaamde soft- en harddrugs.
  5. Daar waar een liberalisering van het gebruik van cannabis heeft plaatsgehad, heeft men een aanzienlijke stijging gezien in de consumptie en in de ongelukken die daar een gevolg van waren.
  6. Het is van belang informatie- en preventieprogramma's te ontwikkelen over legalisering en haar gevolgen op de cannabisconsumptie.

Tegenwoordig hebben Nahas c.s. de dominante positie die zij ooit bekleedden, verloren. Dergelijke standpunten gelden tegenwoordig als ultra-conservatief. Sinds enkele jaren zijn de debatten over cannabis sterk veranderd, wat niet wil zeggen dat de ideeën die voorheen heersten, nu geheel niet meer bestaan. Maar men kan wel zeggen dat de hele discussie een andere wending heeft gekregen en dat men nu ook van een werkelijke discussie kan spreken. Voorheen rustte er een groot taboe op het onderwerp drugs.

Het cannabisvraagstuk (of meer in het algemeen het drugsvraagstuk) wordt soms in verband gebracht met het probleem van de alcohol, tabak en medicijnen in Frankrijk. Eerder werd al vermeld dat Fransen gelden als de grootste alcoholconsumenten ter wereld gemeten aan het aantal liters pure alcohol per persoon per jaar.
Frappant is dat Fransen ook op het gebied van het medicijnengebruik de kroon spannen. De farmaceutische consumptie in Frankrijk is bijna het dubbele van landen die worden beschouwd als grote consumenten, zoals de Verenigde Staten en Duitsland, en zij is het drievoudige van matige consumptielanden als het Verenigd Koninkrijk en Nederland.[63]
Aangezien de schade die ontstaat als gevolg van het gebruik van alcohol en tabak, vanuit het oogpunt van de volksgezondheid vele male groter is dan de schade als gevolg van druggebruik, gebruiken tegenstanders van het huidige drugsbeleid dit argument om aan te tonen dat het Franse beleid hypocriet is.
Degenenen die het huidige beleid verdedigen, gebruiken hetzelfde argument: we hebben al zoveel problemen met de huidige legale drugs, dus waarom er nog één aan toevoegen door cannabis te depenaliseren. Hier wordt dan vaak bij gezegd dat de Latijnse geest niet zo gedisciplineerd is als de Noordeuropese.

Het debat over de depenalisering

Charles Pasqua, Minister van Binnenlandse Zaken, kondigde in juni 1993 aan dat er een groot debat moest komen over de depenalisering van cannabis omdat de wet niet meer toegepast zou worden. Het was 'niet uit zwakte voor deze utopische ideeën (...), integendeel, maar om de mythe te ontmaskeren (...) Er bestaan geen drugs die minder 'hard' zijn dan andere drugs.[64]
De algemene verklaring van Pasqua's uitspraak is dat hij zich ongerust maakte over de het feit dat de wet niet meer toegepast zou worden. Sommige politiefunctionarissen zouden te tolerant zijn ten aanzien van het gebruik van cannabis. Ook zouden er binnen de politie stemmen opgaan die twijfelden aan het nut van het drugsbeleid. De uitspraak van Pasqua zou hier een reactie op zijn geweest.
Het standpunt van Pasqua over drugs is duidelijk. Dit legde hij nog eens uit in de televisie-uitzending Envoyé spécial die op 27 januari 1994 werd uitgezonden op France 2. De uitzending was geheel gewijd aan drugs, en gedurende de hele uitzending was Pasqua te gast om de reportages te becommentariëren. Op de vraag of er een onderscheid moest worden gemaakt tussen hard- en softdrugs, antwoordde Pasqua: 'Nee, en om een eenvoudige reden. Als u die vraag stelt, dan zit er een andere vraag achter, namelijk of het gebruik van hasjiesj moet worden gedepenaliseerd. Daar ben ik tegen, want als ik met de specialisten spreek, zoals vooraanstaande hoogleraren in de medicijnen, dan zeggen zij dat er geen softdrugs bestaan, en dat er met name in hasjiesj substanties zijn die erg toxisch zijn. Tevens meen ik dat er geen verslaafden zijn aan de zogenaamde harddrugs die niet zijn begonnen met wat men dan soms noemt soft drugs. (...) Wat het meest gevaarlijke is aan de consumptie van hasjiesj is dat, zonder dat men het weet, zij besmettelijk werkt.'[65]

Afgezien van Pasqua's ideeën, is vanaf het moment dat hij het debat lanceerde, dit debat er ook werkelijk gekomen, met name met betrekking tot cannabis.

De Association Nationale des Intervenants en Toxicomanie (ANIT), een gerenommeerde instantie op het gebied van de drugshulpverlening die zo'n 500 specialisten op het gebied van de drugshulpverlening verenigt, organiseerde op 27 en 28 mei 1994 een congres in Bordeaux dat was getiteld 'Drogues et interdits: l'esprit des lois'. De ANIT verklaarde zich op dit congres voorstander van de depenalisering van het gebruik van alle drugs en een gecontroleerde legalisering van cannabis.
De ANIT is over het algemeen een zeer gerespecteerde instantie, ook in regeringskringen. Bij het congres van de ANIT waren diverse hooggeplaatste personen aanwezig, zoals het toenmalige hoofd van de Délégation Générale à la Lutte contre la Drogue et la Toxicomanie (DGLDT), Jean-Louis Langlais, die ook de openingsrede van het congres had uitgesproken.

In november 1994 publiceerde het Comité Consultatif National d'Ethique (CCNE) een rapport over het drugsbeleid. De conclusie luidde ondermeer dat de huidige politiek (die van repressie) niet het juiste antwoord was op de drugsproblematiek. Het onderscheid in de wet tussen legale en illegale drugs, waarop de politiek van repressie is gebaseerd, is achterhaald door zowel de wetenschap als door de praktijk. Het Comité stelt daarom een nieuwe indeling van drugs voor, gebaseerd op andere criteria dan de huidige wettelijke.
Legalisering van de drugs die nu nog illegaal zijn, vond het Comité te ver gaan omdat dit eventueel zou kunnen leiden tot een hogere consumptie onder jongeren. Het Comité stelt wel een tussenoplossing voor (une troisième voie) die een voldoende veiligheid en een beheerste vrijheid combineert. Dit zou moeten gebeuren onder een duidelijke regelgeving, waaronder een 'produktcontrole' en 'gecontroleerde toegankelijk' tot het produkt.

In maart 1994 heeft Simone Veil de Commissie Henrion ('de commissie van wijzen') ingesteld. Deze commissie moest zich gaan buigen over de drugs- en de verslavingsproblematiek. Het heeft lang geduurd voordat de samenstelling van de commissie definitief was omdat alle 'partijen' vertegenwoordigd moesten zijn (zoals de politie, gezondheidszorg, wetenschap, media etc.). Veel leden van de commissie waren mensen die in principe geen specialisten waren op drugsgebied; zij zouden daarom niet bevooroordeeld zijn. De commissie heeft zich uiteindelijk zo'n 9 maanden over het onderwerp gebogen. Zoals het voorwoord van het rapport meldt, heeft de commissie zich in het bijzonder gericht op de vraag of het prohibitionistische beleid dat elke verkoop en distributie van de produkten verbiedt, gehandhaafd moet blijven.

De commissie was uiteindelijk verdeeld op een aantal punten. Zij hebben dan ook gestemd over twee punten: de depenalisering van het gebruik van cannabis (zeg soft drugs) en de depenalisering van de illegale drugs behalve cannabis (zeg hard drugs). Een kleine meerderheid van de commissie (9 voor, 8 tegen) sprak zich uit voor de depenalisering van het gebruik van cannabis. Precies andersom (8 voor, 9 tegen) luidde de stemuitslag over de depenalisering van andere drugs dan cannabis. Opvallend is dat voorzitter Henrion, hoogleraar in de medicijnen en voordat de commissie aan de slag ging, een tegenstander was van een liberalisering, hij na negen maanden geheel omgeslagen was. Niet alleen was hij nu voor depenalisering, ook was hij voorstander van de legalisering van cannabis.
De kleine meerderheid van de commissie die voor depenalisering van het gebruik van cannabis heeft gestemd, denkt in deze in dezelfde richting als het CCNE (Comité Consultatif National d'Ethique). Deze meerderheid is van mening dat een effectieve regulering te prefereren is boven de actuele situatie. Een regulering zou betekenen (p.82/83):

  • een verbod op het roken van cannabis onder de 16 jaar;
  • een verbod op het roken van cannabis in openbare gelegenheden;
  • het bestrijden van het onder invloed verkeren van cannabis in het openbaar (répression de l'ivresse cannabique en publique);
  • het onder invloed van cannabis zijn in het verkeer aanmerken als misdrijf;
  • een verbod op het gebruik bij de uitoefening van bepaalde beroepen als treinmachinist, piloot, etc.

Voordat de commissie met haar eindrapport kwam, had Pasqua al verklaard een tegenstander te zijn van depenalisering. Ook premier Balladur heeft zich hiertegen uitgesproken, in een televisieuitzending op de dag na het verschijnen van het rapport. Het rapport van de commissie Henrion heeft zeer veel aandacht in de pers gekregen. De dagbladen Libération en Le Monde hebben zich in hun redactionele commentaren beide uitgesproken voor een depenalisering van het gebruik van cannabis.

Tijdens de laatste campagnes van de presidentsverkiezingen heeft geen der 'grote' kandidaten zich uitgesproken voor depenalisering. Slechts één kandidaat, Dominique Voynet, van de 'Groene Partij' (zij behaalde ongeveer 3% van de stemmen) heeft zich voor een gecontroleerde legalisering uitgesproken. Jospin van de Socialistische Partij heeft zich (in vrij milde bewoordingen) uitgesproken tegen depenalisering. Hij heeft zich ook echter kritisch uitgelaten over de wet van 31 december 1970, die 'ontdaan moet worden van haar repressieve arsenaal'.
Het lijkt erop dat politici zich niet durven uitspreken voor de depenalisering van cannabis omdat zij hun vingers niet willen branden aan dit gevoelige onderwerp. De publieke opinie is namelijk volgens de meeste opiniepeilingen tegen depenalisering. Dit moet vooral verklaard worden uit een algemeen gebrek aan informatie.

Het debat over de depenalisering heeft er evenwel toe geleid dat er veel minder een taboe heerst op het onderwerp drugs en dat de publieke opinie beter geïnformeerd is geraakt.
Gevolg hiervan is geweest dat de publieke opinie veel meer verdeeld is geraakt. Vergeleken met de jaren tachtig, toen er onder de publieke opinie een algemene consensus bestond over de oorlog tegen de drugs, tegenwoordig bestaat deze algemene consensus niet meer. Dit komt natuurlijk ook doordat men er steeds meer achter is gekomen dat het 'heroïnebeleid' niet het juiste antwoord op de problematiek is geweest (met name iv.m. het hoge aantal Aids-geïnfecteerden). De echte discussie is gestart en tegenwoordig bestaan er in feite twee 'kampen', van voor- en tegenstanders.
Alhoewel nog zeker niet kan worden gezegd wat de uitkomst van het drugsdebat zal zijn, is het wel zo dat de geluiden vóór een depenalisering luider klinken dan voorheen, waarbij vooral de specialisten zich meer en meer als voorstander van een beleidswijziging uitspreken.

[Previous] [Next]