Boekhout van Solinge,
Tim (1996), Cannabis in Frankrijk. In: Peter Cohen & Arjan Sas (Eds.)
(1996), Cannabisbeleid in Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten.
Amsterdam: Centrum voor Drugsonderzoek, Universiteit van Amsterdam. pp.
112-120.
© Copyright 1995 Tim Boekhout
van Solinge. All rights reserved.
5. Het debat over de actuele situatie
Tim Boekhout van Solinge
In de inleiding werd al gezegd dat er sinds een jaar of twee veel discussie is over de huidige situatie. Een discussie over legalisering bestaat vrijwel niet. De discussie gaat bijna altijd over de depenalisering van het gebruik van cannabis (dépénalisation de l'usage du cannabis), wat betekent dat het gebruik van cannabis niet langer strafbaar wordt gesteld. Dit begrip moet dus worden onderscheiden van het begrip legalisering, dat betekent dat het produkt cannabis legaal wordt.
De justitie- en politiesector
Zoals we hebben gezien heeft de wet van 31 december 1970 elk gebruik
van verdovende middelen strafbaar gesteld. Deze wet betekende een verscherping
van het beleid, want voor 1970 was het gebruik van verdovende middelen
alleen strafbaar indien het plaatshad in gezelschap (en société).
Solitair gebruik in de privésfeer werd tot dat moment dus niet
strafbaar gesteld.
De wetgever heeft deze strengere wetgeving van 1970 gerechtvaardigd door
te stellen dat in een periode waarin een sociale zekerheidssysteem bestaat
dat iedereen het recht geeft op gezondheidszorg, van de burger als tegenprestatie
mag worden verwacht dat hij zich niet drogeert.[55]
De wet van 31 december 1970 is aan veel kritiek onderhevig. De wetgever
had met deze wet geprobeerd de oplossing van het drugsvraagstuk te zoeken
in een combinatie van repressie en hulpverlening. Een kritiekpunt is dat
de wet is verouderd en niet meer van toepassing is op de huidige situatie.
Yann Bisiou schreef recentelijk in dit verband over een onmogelijk compromis
en een poging water en vuur te verenigen: '(...) deze wet is een reus
met lemen voeten. Opgesloten in haar eigen tegenstrijdigheden, slaagt
zij er niet in een antwoord te geven op de problemen van het gebruik en
de handel in verdovende middelen. Het aantal aanhoudingen en de hoeveelheid
onderschepte drugs stijgen, wat volgens de gendarmerie, politie en douane
duidt op een stijgende consumptie. De middelen waarover het repressieve
apparaat beschikt, tasten de individuele vrijheid aan zonder dat zij enig
zicht geven op een oplossing.'[56]
Twee jaar daarvoor, in 1992, was een kritische studie verschenen over
de wet van 31 december 1970 van Jacqueline Bernat de Célis.[57]
In haar studie stelt zij niet alleen het principe van de wet aan de kaak
(of druggebruik wel als misdrijf moet worden beschouwd), ook laat zij
zien onder welke schimmige omstandigheden de wet door de Franse Assemblée
is gekomen en hoe incoherent de toepassing van de wet is.
Ook van andere zijden komt kritiek op de drugswetgeving. De advocaat en
hoogleraar rechtswetenschappen Francis Caballero geldt als één
van de grootste (en in ieder geval bekendste) critici van de huidige wetgeving.
Caballero is tevens oprichter en voorzitter van de Mouvement de Légalisation
Contrôlée (MLC), een beweging waarbij een stijgend aantal
advocaten zich heeft aangesloten. De kern van de kritiek van de MLC is
dat de drugswetgeving in strijd is met artikel 4 van de Verklaring van
de rechten van de mens. Werden deze ideeën in het begin niet erg
serieus werden genomen, thans vinden zij steeds meer ingang. (Caballero
is dan ook een graag geziene gast in televisieprogramma's.)
De Syndicat de la Magistrature (SM), de linkse vakbond van de Magistratuur
die zo'n 30% tot 35% van de magistratuur vertegenwoordigt, heeft op haar
jaarcongres van november 1993 uitgesproken 'overtuigd te zijn van de noodzaak
de wet van 31 december 1970 te wijzigen'. Het congres mandateert de raad
na te denken over een systeem van gecontroleerde legalisering van verdovende
middelen. Tevens sprak het congres zich uit voor een depenalisering van
het gebruik van verdovende middelen in de privésfeer als dit geen
schade berokkent aan derden.[58]
Van de zijde van het justitiële apparaat zijn er waarschijnlijk niet
zo veel tegenstanders te vinden van het huidige beleid. Zoals gezegd heeft
de Syndicat de la Magistrature (SM) zich wel voor een beleidswijziging
uitgesproken, maar deze vakbond vertegenwoordigt een minderheid van zo'n
30% à 35%. De grootste vakbond van de magistratuur, de Union
Syndicale des Magistrats (USM), is conservatiever en waarschijnlijk
geen voorstander van ingrijpende wijzigingen van het huidige beleid. De
derde vakbond van de magistratuur, de Association Professionelle des
Magistrats (APM), is rechtser (extreem rechts volgens sommigen) dan
de USM, dus het is uitgesloten dat de APM veranderingen voorstaat.
Jean-Paul Jean daarentegen, magistraat, Inspecteur des Services Judiciaires,
verantwoordelijk voor het onderwijs over verdovende middelen aan de 'Ecole
Nationale de la Magistrature' en voormalig adviseur van verschillende
(socialistische) Ministers van Sociale Zaken, ziet veel problemen in de
huidige wetgeving.[59]
Het grootste probleem in zijn ogen is dat de wet geen onderscheid maakt
tussen drugs en, als gevolg daarvan, de mensen ook niet. Een ander probleem
is de indeling van legale en illegale drugs: het is wel toegestaan alcohol
samen met rohypnol te gebruiken, maar het is niet toegestaan cannabis
te gebruiken. Ook ziet Jean een grote kloof tussen het Ministerie van
Binnenlandse Zaken, de politie en de magistratuur enerzijds en de jeugd
anderzijds. Het repressieve apparaat heeft geen 'voeling' met de jeugd
en houdt zichzelf in stand door druggebruik te bestrijden. Daar komt bij
dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de politie die daar een onderdeel
van is, eenvoudig succes of resultaat kunnen behalen met drugs, net als
met het opsporen/aanhouden van illegalen (twee belangrijke motieven om
mensen te controleren).
Jean, die ook de 'drugs-nascholing' voor magistraten verzorgt, merkt op
dat het de magistratuur nog veel ontbreekt aan degelijke kennis over drugs,
maar tegelijkertijd ziet hij de positieve ontwikkeling dat er meer jonge
magistraten doorstromen.
Bij de politie zal men weinig geluiden horen die willen dat het gebruik
van cannabis wordt gedepenaliseerd. Zoals al eerder werd opgemerkt, is
de politie hier tegen omdat zij op het standpunt staat dat druggebruikers
moeten worden aangehouden omdat anders de netwerken niet (van beneden
naar boven) kunnen worden opgerold. Daarnaast vertelt de politie nogal
eens dat het niet nodig is om te depenaliseren, omdat dit in de praktijk
al zo is.
Michel Bouchet, hoofd van de Brigade des stupéfiants en
Gilles Leclaire, hoofd van OCRTIS, zijn in ieder geval duidelijke tegenstanders
van een liberaler drugsbeleid. Men kon hun standpunten enigszins volgen
gedurende de periode dat de Commissie Henrion zich over de drugsproblematiek
boog, omdat zowel Bouchet als Leclair deel uitmaakten van de Commissie
en een deel van de discussies van de Commissie zich soms meer in de pers
dan binnen de Commissie leek af te spelen (over de commissie zie verder
dit hoofdstuk).
Wat men zowel in de justitie- als politiesector vaak hoort, is dat men
in Frankrijk graag van geschreven wetten houdt. Ook al weet men dat die
wet niet altijd wordt gevolgd, toch houdt men liever vast aan het bestaan
van die wet in plaats de wet aan te passen aan de praktijk.
Het is in Frankrijk onmogelijk gegevens te vinden over de kosten van het repressieve apparaat. Het enige harde gegeven is al eerder in hoofdstuk 4 genoemd, namelijk dat volgens Odile Timbart de Franse rechtspraak gemiddeld 5% van haar activiteiten besteedt aan de overtredingen van de wet op de verdovende middelen, en dat verdovende middelen hiermee op de derde plaats komen na diefstal en het rijden onder invloed van alcohol (beide 25%). Eventueel zou men kunnen berekenen hoeveel de gevangenis kost per persoon per dag, maar omdat onbekend hoeveel mensen voor druggebruik in de gevangenis zitten, laat staan voor cannabis, is dit gegeven niet bruikbaar. Een ander beschikbaar gegeven is het budget van de Délégation Générale à la Lutte contre la Drogue et la Toxicomanie (DGLDT) dat in 1993 bestond uit zo'n 200 miljoen Franse frank.
De medische sector
Uit gesprekken met verschillende artsen kwam de indruk naar voren dat
in de medische wereld over het algemeen geen voorstander is van een liberaler
drugsbeleid. Maar de meeste artsen die in de zorgsector werken, zijn hier
wel voorstander van.
Volgens Patrick Aeberhard, erevoorzitter van Médecins du Monde
nemen artsen in Frankrijk op het gebied van cannabis een conservatief
standpunt in. Dit komt in de eerste plaats doordat zij hierin niet worden
onderwezen. Tijdens de opleiding leren zij niets over cannabis en de effecten
daarvan.[60]
In Frankrijk wordt over het algemeen veel waarde gehecht aan de psychoanalyse.
Ook op het gebied van drugs worden in Frankrijk nogal eens psychoanalytische
verklaringen losgelaten op het verschijnsel druggebruik. De druggebruiker
wordt gezien als iemand die problemen heeft gehad in de jeugd (en dergelijke)
en nu hoopt dit tekort te kunnen compenseren, of tenminste de pijn te
kunnen verzachten door drugs tot zich te nemen. Van een dergelijke theorie
vindt men bijvoorbeeld wat terug in het Rapport Pelletier uit 1978. Monique
Pelletier stelde in 1978 een rapport op over de problèmes de
la drogue in opdracht van President Giscard d'Estaing. Een van haar
aanbevelingen was dat een onderscheid moest worden gemaakt tussen cannabis
en andere drugs (wat de basis vormde van de circulaire van 17 mei 1978).
De cannabisgebruiker moest niet worden beschouwd als een verslaafde, maar
als een jongere in nood.[61]
Druggebruik wordt zo teruggebracht tot een persoonlijk probleem van het
individu en, zo zou men verder kunnen redeneren, hiervoor kan de samenleving
niet verantwoordelijk voor worden gesteld.
Ook hoort men in Frankrijk nogal al eens de 'stepping stone'-theorie (la
théorie de l'escalade) verkondigd worden: softdruggebruik leidt
tot harddruggebruik. Alhoewel tegenwoordig weliswaar minder in deze theorie
wordt geloofd, leest of hoort men nog wel geregeld iets dergelijks als:
alhoewel cannabisrokers niet allemaal aan de heroïne verslaafd raken,
blijkt wel dat bijna alle heroïnegebruikers met cannabis zijn begonnen.
Het feit dat er nog steeds een serieuze discussie is over de 'stepping
stone'-theorie geeft ook aan dat zij niet helemaal van het toneel is verdwenen.
Het debat in de Franse medische wereld kan niet los worden gezien van
Gabriël Nahas. Deze arts, al eerder ter sprake gekomen in hoofdstuk
3, geldt als één der grootste tegenstanders van een liberaal
drugsbeleid. Nahas schrijft bijvoorbeeld boeken als Il n'y a pas de
drogues douces (Er bestaan geen softdrugs) en artikelen waarin hij
de verslavende werking van cannabis, of de verwoestende werking hiervan
op de hersenen wil aantonen. Nahas heeft binnen de medische wereld een
nogal omstreden positie. Sommige artsen, zoals Bertrand Lebeau van Médecins
du Monde, hebben hem ervan beschuldigd onwetenschappelijk te werk
te gaan (waarop Nahas juridische stappen heeft genomen). Zeker is dat
Nahas' wetenschappelijke opvattingen ideologisch zijn getind en dat hij
een minderheidsstandpunt verkondigt binnen de medische wereld. Nahas heeft
lange tijd een vrij dominante positie gehad in de zin dat politici graag
naar hem verwezen of hem uitnodigden als deskundige. Jacques Chirac bijvoorbeeld
heeft een periode Nahas als (informeel) adviseur gehad, zowel tijdens
zijn burgemeesterschap in Parijs als in de periode dat hij premier was
(van 1986-1988).
De gemeente Parijs en de Académie Nationale de Médecine
organiseerden op 8 en 9 april 1992 een wetenschappelijk congres dat was
gewijd aan drugs. Nahas maakte deel uit van het wetenschappelijk organisatiecomité;
het voorwoord van de bundel die naar aanleiding van het congres werd samengesteld,
was van de hand van Jacques Chirac. Hierin leest men ondermeer:
'De conclusies van deze bijeenkomst zijn duidelijk: de toxiciteit van cannabis is vandaag de dag vastgesteld, met name voor het centrale zenuwstelsel. Zijn consumptie leidt onvermijdelijk een groot aantal gebruikers naar de cocaïne en de heroïne. Het is daarom van belang dat het onderscheid tussen de zogenaamde soft- en harddrugs wordt verworpen, en dat elke gedachte om het gebruik van deze substantie te liberaliseren moet worden afgewezen door tegelijkertijd informatie- en preventiecampagnes te organiseren over de gevaren van drugs.'[62]
Inderdaad luidden de algemene conclusies van het congres, ondertekend in de congresbundel door Professeur Henri Baylon van de Académie Nationale de Médecine:
- De toxiciteit van cannabis is vandaag de dag vastgesteld, met name voor het centrale zenuwstelsel.
- Een groot deel van de consumenten van cannabis wordt op een dag consument van cocaïne of heroïne.
- Epidemiologische studies hebben aangetoond dat harddruggebruik slecht zelden voorkomt bij mensen die nooit cannabis hebben geconsumeerd.
- Derhalve verwerpen de deelnemers aan het congres het onderscheid tussen de zogenaamde soft- en harddrugs.
- Daar waar een liberalisering van het gebruik van cannabis heeft plaatsgehad, heeft men een aanzienlijke stijging gezien in de consumptie en in de ongelukken die daar een gevolg van waren.
- Het is van belang informatie- en preventieprogramma's te ontwikkelen over legalisering en haar gevolgen op de cannabisconsumptie.
Tegenwoordig hebben Nahas c.s. de dominante positie die zij ooit bekleedden, verloren. Dergelijke standpunten gelden tegenwoordig als ultra-conservatief. Sinds enkele jaren zijn de debatten over cannabis sterk veranderd, wat niet wil zeggen dat de ideeën die voorheen heersten, nu geheel niet meer bestaan. Maar men kan wel zeggen dat de hele discussie een andere wending heeft gekregen en dat men nu ook van een werkelijke discussie kan spreken. Voorheen rustte er een groot taboe op het onderwerp drugs.
Het cannabisvraagstuk (of meer in het algemeen het drugsvraagstuk) wordt
soms in verband gebracht met het probleem van de alcohol, tabak en medicijnen
in Frankrijk. Eerder werd al vermeld dat Fransen gelden als de grootste
alcoholconsumenten ter wereld gemeten aan het aantal liters pure alcohol
per persoon per jaar.
Frappant is dat Fransen ook op het gebied van het medicijnengebruik de
kroon spannen. De farmaceutische consumptie in Frankrijk is bijna het
dubbele van landen die worden beschouwd als grote consumenten, zoals de
Verenigde Staten en Duitsland, en zij is het drievoudige van matige consumptielanden
als het Verenigd Koninkrijk en Nederland.[63]
Aangezien de schade die ontstaat als gevolg van het gebruik van alcohol
en tabak, vanuit het oogpunt van de volksgezondheid vele male groter is
dan de schade als gevolg van druggebruik, gebruiken tegenstanders van
het huidige drugsbeleid dit argument om aan te tonen dat het Franse beleid
hypocriet is.
Degenenen die het huidige beleid verdedigen, gebruiken hetzelfde argument:
we hebben al zoveel problemen met de huidige legale drugs, dus waarom
er nog één aan toevoegen door cannabis te depenaliseren.
Hier wordt dan vaak bij gezegd dat de Latijnse geest niet zo gedisciplineerd
is als de Noordeuropese.
Het debat over de depenalisering
Charles Pasqua, Minister van Binnenlandse Zaken, kondigde in juni 1993
aan dat er een groot debat moest komen over de depenalisering van cannabis
omdat de wet niet meer toegepast zou worden. Het was 'niet uit zwakte
voor deze utopische ideeën (...), integendeel, maar om de mythe te
ontmaskeren (...) Er bestaan geen drugs die minder 'hard' zijn dan andere
drugs.[64]
De algemene verklaring van Pasqua's uitspraak is dat hij zich ongerust
maakte over de het feit dat de wet niet meer toegepast zou worden. Sommige
politiefunctionarissen zouden te tolerant zijn ten aanzien van het gebruik
van cannabis. Ook zouden er binnen de politie stemmen opgaan die twijfelden
aan het nut van het drugsbeleid. De uitspraak van Pasqua zou hier een
reactie op zijn geweest.
Het standpunt van Pasqua over drugs is duidelijk. Dit legde hij nog eens
uit in de televisie-uitzending Envoyé spécial die
op 27 januari 1994 werd uitgezonden op France 2. De uitzending was geheel
gewijd aan drugs, en gedurende de hele uitzending was Pasqua te gast om
de reportages te becommentariëren. Op de vraag of er een onderscheid
moest worden gemaakt tussen hard- en softdrugs, antwoordde Pasqua: 'Nee,
en om een eenvoudige reden. Als u die vraag stelt, dan zit er een andere
vraag achter, namelijk of het gebruik van hasjiesj moet worden gedepenaliseerd.
Daar ben ik tegen, want als ik met de specialisten spreek, zoals vooraanstaande
hoogleraren in de medicijnen, dan zeggen zij dat er geen softdrugs bestaan,
en dat er met name in hasjiesj substanties zijn die erg toxisch zijn.
Tevens meen ik dat er geen verslaafden zijn aan de zogenaamde harddrugs
die niet zijn begonnen met wat men dan soms noemt soft drugs. (...) Wat
het meest gevaarlijke is aan de consumptie van hasjiesj is dat, zonder
dat men het weet, zij besmettelijk werkt.'[65]
Afgezien van Pasqua's ideeën, is vanaf het moment dat hij het debat lanceerde, dit debat er ook werkelijk gekomen, met name met betrekking tot cannabis.
De Association Nationale des Intervenants en Toxicomanie (ANIT),
een gerenommeerde instantie op het gebied van de drugshulpverlening die
zo'n 500 specialisten op het gebied van de drugshulpverlening verenigt,
organiseerde op 27 en 28 mei 1994 een congres in Bordeaux dat was getiteld
'Drogues et interdits: l'esprit des lois'. De ANIT verklaarde zich op
dit congres voorstander van de depenalisering van het gebruik van alle
drugs en een gecontroleerde legalisering van cannabis.
De ANIT is over het algemeen een zeer gerespecteerde instantie, ook in
regeringskringen. Bij het congres van de ANIT waren diverse hooggeplaatste
personen aanwezig, zoals het toenmalige hoofd van de Délégation
Générale à la Lutte contre la Drogue et la Toxicomanie
(DGLDT), Jean-Louis Langlais, die ook de openingsrede van het congres
had uitgesproken.
In november 1994 publiceerde het Comité Consultatif National
d'Ethique (CCNE) een rapport over het drugsbeleid. De conclusie luidde
ondermeer dat de huidige politiek (die van repressie) niet het juiste
antwoord was op de drugsproblematiek. Het onderscheid in de wet tussen
legale en illegale drugs, waarop de politiek van repressie is gebaseerd,
is achterhaald door zowel de wetenschap als door de praktijk. Het Comité
stelt daarom een nieuwe indeling van drugs voor, gebaseerd op andere criteria
dan de huidige wettelijke.
Legalisering van de drugs die nu nog illegaal zijn, vond het Comité
te ver gaan omdat dit eventueel zou kunnen leiden tot een hogere consumptie
onder jongeren. Het Comité stelt wel een tussenoplossing voor (une
troisième voie) die een voldoende veiligheid en een beheerste
vrijheid combineert. Dit zou moeten gebeuren onder een duidelijke regelgeving,
waaronder een 'produktcontrole' en 'gecontroleerde toegankelijk' tot het
produkt.
In maart 1994 heeft Simone Veil de Commissie Henrion ('de commissie van wijzen') ingesteld. Deze commissie moest zich gaan buigen over de drugs- en de verslavingsproblematiek. Het heeft lang geduurd voordat de samenstelling van de commissie definitief was omdat alle 'partijen' vertegenwoordigd moesten zijn (zoals de politie, gezondheidszorg, wetenschap, media etc.). Veel leden van de commissie waren mensen die in principe geen specialisten waren op drugsgebied; zij zouden daarom niet bevooroordeeld zijn. De commissie heeft zich uiteindelijk zo'n 9 maanden over het onderwerp gebogen. Zoals het voorwoord van het rapport meldt, heeft de commissie zich in het bijzonder gericht op de vraag of het prohibitionistische beleid dat elke verkoop en distributie van de produkten verbiedt, gehandhaafd moet blijven.
De commissie was uiteindelijk verdeeld op een aantal punten. Zij hebben
dan ook gestemd over twee punten: de depenalisering van het gebruik van
cannabis (zeg soft drugs) en de depenalisering van de illegale drugs behalve
cannabis (zeg hard drugs). Een kleine meerderheid van de commissie (9
voor, 8 tegen) sprak zich uit voor de depenalisering van het gebruik van
cannabis. Precies andersom (8 voor, 9 tegen) luidde de stemuitslag over
de depenalisering van andere drugs dan cannabis. Opvallend is dat voorzitter
Henrion, hoogleraar in de medicijnen en voordat de commissie aan de slag
ging, een tegenstander was van een liberalisering, hij na negen maanden
geheel omgeslagen was. Niet alleen was hij nu voor depenalisering, ook
was hij voorstander van de legalisering van cannabis.
De kleine meerderheid van de commissie die voor depenalisering van het
gebruik van cannabis heeft gestemd, denkt in deze in dezelfde richting
als het CCNE (Comité Consultatif National d'Ethique). Deze
meerderheid is van mening dat een effectieve regulering te prefereren
is boven de actuele situatie. Een regulering zou betekenen (p.82/83):
- een verbod op het roken van cannabis onder de 16 jaar;
- een verbod op het roken van cannabis in openbare gelegenheden;
- het bestrijden van het onder invloed verkeren van cannabis in het openbaar (répression de l'ivresse cannabique en publique);
- het onder invloed van cannabis zijn in het verkeer aanmerken als misdrijf;
- een verbod op het gebruik bij de uitoefening van bepaalde beroepen als treinmachinist, piloot, etc.
Voordat de commissie met haar eindrapport kwam, had Pasqua al verklaard een tegenstander te zijn van depenalisering. Ook premier Balladur heeft zich hiertegen uitgesproken, in een televisieuitzending op de dag na het verschijnen van het rapport. Het rapport van de commissie Henrion heeft zeer veel aandacht in de pers gekregen. De dagbladen Libération en Le Monde hebben zich in hun redactionele commentaren beide uitgesproken voor een depenalisering van het gebruik van cannabis.
Tijdens de laatste campagnes van de presidentsverkiezingen heeft geen
der 'grote' kandidaten zich uitgesproken voor depenalisering. Slechts
één kandidaat, Dominique Voynet, van de 'Groene Partij'
(zij behaalde ongeveer 3% van de stemmen) heeft zich voor een gecontroleerde
legalisering uitgesproken. Jospin van de Socialistische Partij heeft zich
(in vrij milde bewoordingen) uitgesproken tegen depenalisering. Hij heeft
zich ook echter kritisch uitgelaten over de wet van 31 december 1970,
die 'ontdaan moet worden van haar repressieve arsenaal'.
Het lijkt erop dat politici zich niet durven uitspreken voor de depenalisering
van cannabis omdat zij hun vingers niet willen branden aan dit gevoelige
onderwerp. De publieke opinie is namelijk volgens de meeste opiniepeilingen
tegen depenalisering. Dit moet vooral verklaard worden uit een algemeen
gebrek aan informatie.
Het debat over de depenalisering heeft er evenwel toe geleid dat er veel
minder een taboe heerst op het onderwerp drugs en dat de publieke opinie
beter geïnformeerd is geraakt.
Gevolg hiervan is geweest dat de publieke opinie veel meer verdeeld is
geraakt. Vergeleken met de jaren tachtig, toen er onder de publieke opinie
een algemene consensus bestond over de oorlog tegen de drugs, tegenwoordig
bestaat deze algemene consensus niet meer. Dit komt natuurlijk ook doordat
men er steeds meer achter is gekomen dat het 'heroïnebeleid' niet
het juiste antwoord op de problematiek is geweest (met name iv.m. het
hoge aantal Aids-geïnfecteerden). De echte discussie is gestart en
tegenwoordig bestaan er in feite twee 'kampen', van voor- en tegenstanders.
Alhoewel nog zeker niet kan worden gezegd wat de uitkomst van het drugsdebat
zal zijn, is het wel zo dat de geluiden vóór een depenalisering
luider klinken dan voorheen, waarbij vooral de specialisten zich meer
en meer als voorstander van een beleidswijziging uitspreken.