Boekhout van Solinge, 
        Tim (1996), Cannabis in Frankrijk. In: Peter Cohen & Arjan Sas (Eds.) 
        (1996), Cannabisbeleid in Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten. 
        Amsterdam: Centrum voor Drugsonderzoek, Universiteit van Amsterdam. pp. 
        112-120.
          © Copyright 1995 Tim Boekhout 
        van Solinge. All rights reserved.
5. Het debat over de actuele situatie
Tim Boekhout van Solinge
In de inleiding werd al gezegd dat er sinds een jaar of twee veel discussie is over de huidige situatie. Een discussie over legalisering bestaat vrijwel niet. De discussie gaat bijna altijd over de depenalisering van het gebruik van cannabis (dépénalisation de l'usage du cannabis), wat betekent dat het gebruik van cannabis niet langer strafbaar wordt gesteld. Dit begrip moet dus worden onderscheiden van het begrip legalisering, dat betekent dat het produkt cannabis legaal wordt.
De justitie- en politiesector
Zoals we hebben gezien heeft de wet van 31 december 1970 elk gebruik 
        van verdovende middelen strafbaar gesteld. Deze wet betekende een verscherping 
        van het beleid, want voor 1970 was het gebruik van verdovende middelen 
        alleen strafbaar indien het plaatshad in gezelschap (en société). 
        Solitair gebruik in de privésfeer werd tot dat moment dus niet 
        strafbaar gesteld.
        De wetgever heeft deze strengere wetgeving van 1970 gerechtvaardigd door 
        te stellen dat in een periode waarin een sociale zekerheidssysteem bestaat 
        dat iedereen het recht geeft op gezondheidszorg, van de burger als tegenprestatie 
        mag worden verwacht dat hij zich niet drogeert.[55] 
        
        De wet van 31 december 1970 is aan veel kritiek onderhevig. De wetgever 
        had met deze wet geprobeerd de oplossing van het drugsvraagstuk te zoeken 
        in een combinatie van repressie en hulpverlening. Een kritiekpunt is dat 
        de wet is verouderd en niet meer van toepassing is op de huidige situatie.
        Yann Bisiou schreef recentelijk in dit verband over een onmogelijk compromis 
        en een poging water en vuur te verenigen: '(...) deze wet is een reus 
        met lemen voeten. Opgesloten in haar eigen tegenstrijdigheden, slaagt 
        zij er niet in een antwoord te geven op de problemen van het gebruik en 
        de handel in verdovende middelen. Het aantal aanhoudingen en de hoeveelheid 
        onderschepte drugs stijgen, wat volgens de gendarmerie, politie en douane 
        duidt op een stijgende consumptie. De middelen waarover het repressieve 
        apparaat beschikt, tasten de individuele vrijheid aan zonder dat zij enig 
        zicht geven op een oplossing.'[56]
        Twee jaar daarvoor, in 1992, was een kritische studie verschenen over 
        de wet van 31 december 1970 van Jacqueline Bernat de Célis.[57] 
        In haar studie stelt zij niet alleen het principe van de wet aan de kaak 
        (of druggebruik wel als misdrijf moet worden beschouwd), ook laat zij 
        zien onder welke schimmige omstandigheden de wet door de Franse Assemblée 
        is gekomen en hoe incoherent de toepassing van de wet is. 
        Ook van andere zijden komt kritiek op de drugswetgeving. De advocaat en 
        hoogleraar rechtswetenschappen Francis Caballero geldt als één 
        van de grootste (en in ieder geval bekendste) critici van de huidige wetgeving. 
        Caballero is tevens oprichter en voorzitter van de Mouvement de Légalisation 
        Contrôlée (MLC), een beweging waarbij een stijgend aantal 
        advocaten zich heeft aangesloten. De kern van de kritiek van de MLC is 
        dat de drugswetgeving in strijd is met artikel 4 van de Verklaring van 
        de rechten van de mens. Werden deze ideeën in het begin niet erg 
        serieus werden genomen, thans vinden zij steeds meer ingang. (Caballero 
        is dan ook een graag geziene gast in televisieprogramma's.)
        De Syndicat de la Magistrature (SM), de linkse vakbond van de Magistratuur 
        die zo'n 30% tot 35% van de magistratuur vertegenwoordigt, heeft op haar 
        jaarcongres van november 1993 uitgesproken 'overtuigd te zijn van de noodzaak 
        de wet van 31 december 1970 te wijzigen'. Het congres mandateert de raad 
        na te denken over een systeem van gecontroleerde legalisering van verdovende 
        middelen. Tevens sprak het congres zich uit voor een depenalisering van 
        het gebruik van verdovende middelen in de privésfeer als dit geen 
        schade berokkent aan derden.[58]
        Van de zijde van het justitiële apparaat zijn er waarschijnlijk niet 
        zo veel tegenstanders te vinden van het huidige beleid. Zoals gezegd heeft 
        de Syndicat de la Magistrature (SM) zich wel voor een beleidswijziging 
        uitgesproken, maar deze vakbond vertegenwoordigt een minderheid van zo'n 
        30% à 35%. De grootste vakbond van de magistratuur, de Union 
        Syndicale des Magistrats (USM), is conservatiever en waarschijnlijk 
        geen voorstander van ingrijpende wijzigingen van het huidige beleid. De 
        derde vakbond van de magistratuur, de Association Professionelle des 
        Magistrats (APM), is rechtser (extreem rechts volgens sommigen) dan 
        de USM, dus het is uitgesloten dat de APM veranderingen voorstaat. 
        Jean-Paul Jean daarentegen, magistraat, Inspecteur des Services Judiciaires, 
        verantwoordelijk voor het onderwijs over verdovende middelen aan de 'Ecole 
        Nationale de la Magistrature' en voormalig adviseur van verschillende 
        (socialistische) Ministers van Sociale Zaken, ziet veel problemen in de 
        huidige wetgeving.[59] 
        Het grootste probleem in zijn ogen is dat de wet geen onderscheid maakt 
        tussen drugs en, als gevolg daarvan, de mensen ook niet. Een ander probleem 
        is de indeling van legale en illegale drugs: het is wel toegestaan alcohol 
        samen met rohypnol te gebruiken, maar het is niet toegestaan cannabis 
        te gebruiken. Ook ziet Jean een grote kloof tussen het Ministerie van 
        Binnenlandse Zaken, de politie en de magistratuur enerzijds en de jeugd 
        anderzijds. Het repressieve apparaat heeft geen 'voeling' met de jeugd 
        en houdt zichzelf in stand door druggebruik te bestrijden. Daar komt bij 
        dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de politie die daar een onderdeel 
        van is, eenvoudig succes of resultaat kunnen behalen met drugs, net als 
        met het opsporen/aanhouden van illegalen (twee belangrijke motieven om 
        mensen te controleren). 
        Jean, die ook de 'drugs-nascholing' voor magistraten verzorgt, merkt op 
        dat het de magistratuur nog veel ontbreekt aan degelijke kennis over drugs, 
        maar tegelijkertijd ziet hij de positieve ontwikkeling dat er meer jonge 
        magistraten doorstromen.
Bij de politie zal men weinig geluiden horen die willen dat het gebruik 
        van cannabis wordt gedepenaliseerd. Zoals al eerder werd opgemerkt, is 
        de politie hier tegen omdat zij op het standpunt staat dat druggebruikers 
        moeten worden aangehouden omdat anders de netwerken niet (van beneden 
        naar boven) kunnen worden opgerold. Daarnaast vertelt de politie nogal 
        eens dat het niet nodig is om te depenaliseren, omdat dit in de praktijk 
        al zo is. 
        Michel Bouchet, hoofd van de Brigade des stupéfiants en 
        Gilles Leclaire, hoofd van OCRTIS, zijn in ieder geval duidelijke tegenstanders 
        van een liberaler drugsbeleid. Men kon hun standpunten enigszins volgen 
        gedurende de periode dat de Commissie Henrion zich over de drugsproblematiek 
        boog, omdat zowel Bouchet als Leclair deel uitmaakten van de Commissie 
        en een deel van de discussies van de Commissie zich soms meer in de pers 
        dan binnen de Commissie leek af te spelen (over de commissie zie verder 
        dit hoofdstuk). 
        Wat men zowel in de justitie- als politiesector vaak hoort, is dat men 
        in Frankrijk graag van geschreven wetten houdt. Ook al weet men dat die 
        wet niet altijd wordt gevolgd, toch houdt men liever vast aan het bestaan 
        van die wet in plaats de wet aan te passen aan de praktijk.
Het is in Frankrijk onmogelijk gegevens te vinden over de kosten van het repressieve apparaat. Het enige harde gegeven is al eerder in hoofdstuk 4 genoemd, namelijk dat volgens Odile Timbart de Franse rechtspraak gemiddeld 5% van haar activiteiten besteedt aan de overtredingen van de wet op de verdovende middelen, en dat verdovende middelen hiermee op de derde plaats komen na diefstal en het rijden onder invloed van alcohol (beide 25%). Eventueel zou men kunnen berekenen hoeveel de gevangenis kost per persoon per dag, maar omdat onbekend hoeveel mensen voor druggebruik in de gevangenis zitten, laat staan voor cannabis, is dit gegeven niet bruikbaar. Een ander beschikbaar gegeven is het budget van de Délégation Générale à la Lutte contre la Drogue et la Toxicomanie (DGLDT) dat in 1993 bestond uit zo'n 200 miljoen Franse frank.
De medische sector
Uit gesprekken met verschillende artsen kwam de indruk naar voren dat 
        in de medische wereld over het algemeen geen voorstander is van een liberaler 
        drugsbeleid. Maar de meeste artsen die in de zorgsector werken, zijn hier 
        wel voorstander van.
        Volgens Patrick Aeberhard, erevoorzitter van Médecins du Monde 
        nemen artsen in Frankrijk op het gebied van cannabis een conservatief 
        standpunt in. Dit komt in de eerste plaats doordat zij hierin niet worden 
        onderwezen. Tijdens de opleiding leren zij niets over cannabis en de effecten 
        daarvan.[60]
In Frankrijk wordt over het algemeen veel waarde gehecht aan de psychoanalyse. 
        Ook op het gebied van drugs worden in Frankrijk nogal eens psychoanalytische 
        verklaringen losgelaten op het verschijnsel druggebruik. De druggebruiker 
        wordt gezien als iemand die problemen heeft gehad in de jeugd (en dergelijke) 
        en nu hoopt dit tekort te kunnen compenseren, of tenminste de pijn te 
        kunnen verzachten door drugs tot zich te nemen. Van een dergelijke theorie 
        vindt men bijvoorbeeld wat terug in het Rapport Pelletier uit 1978. Monique 
        Pelletier stelde in 1978 een rapport op over de problèmes de 
        la drogue in opdracht van President Giscard d'Estaing. Een van haar 
        aanbevelingen was dat een onderscheid moest worden gemaakt tussen cannabis 
        en andere drugs (wat de basis vormde van de circulaire van 17 mei 1978). 
        De cannabisgebruiker moest niet worden beschouwd als een verslaafde, maar 
        als een jongere in nood.[61] 
        Druggebruik wordt zo teruggebracht tot een persoonlijk probleem van het 
        individu en, zo zou men verder kunnen redeneren, hiervoor kan de samenleving 
        niet verantwoordelijk voor worden gesteld. 
        Ook hoort men in Frankrijk nogal al eens de 'stepping stone'-theorie (la 
        théorie de l'escalade) verkondigd worden: softdruggebruik leidt 
        tot harddruggebruik. Alhoewel tegenwoordig weliswaar minder in deze theorie 
        wordt geloofd, leest of hoort men nog wel geregeld iets dergelijks als: 
        alhoewel cannabisrokers niet allemaal aan de heroïne verslaafd raken, 
        blijkt wel dat bijna alle heroïnegebruikers met cannabis zijn begonnen. 
        Het feit dat er nog steeds een serieuze discussie is over de 'stepping 
        stone'-theorie geeft ook aan dat zij niet helemaal van het toneel is verdwenen.
        Het debat in de Franse medische wereld kan niet los worden gezien van 
        Gabriël Nahas. Deze arts, al eerder ter sprake gekomen in hoofdstuk 
        3, geldt als één der grootste tegenstanders van een liberaal 
        drugsbeleid. Nahas schrijft bijvoorbeeld boeken als Il n'y a pas de 
        drogues douces (Er bestaan geen softdrugs) en artikelen waarin hij 
        de verslavende werking van cannabis, of de verwoestende werking hiervan 
        op de hersenen wil aantonen. Nahas heeft binnen de medische wereld een 
        nogal omstreden positie. Sommige artsen, zoals Bertrand Lebeau van Médecins 
        du Monde, hebben hem ervan beschuldigd onwetenschappelijk te werk 
        te gaan (waarop Nahas juridische stappen heeft genomen). Zeker is dat 
        Nahas' wetenschappelijke opvattingen ideologisch zijn getind en dat hij 
        een minderheidsstandpunt verkondigt binnen de medische wereld. Nahas heeft 
        lange tijd een vrij dominante positie gehad in de zin dat politici graag 
        naar hem verwezen of hem uitnodigden als deskundige. Jacques Chirac bijvoorbeeld 
        heeft een periode Nahas als (informeel) adviseur gehad, zowel tijdens 
        zijn burgemeesterschap in Parijs als in de periode dat hij premier was 
        (van 1986-1988).
        De gemeente Parijs en de Académie Nationale de Médecine 
        organiseerden op 8 en 9 april 1992 een wetenschappelijk congres dat was 
        gewijd aan drugs. Nahas maakte deel uit van het wetenschappelijk organisatiecomité; 
        het voorwoord van de bundel die naar aanleiding van het congres werd samengesteld, 
        was van de hand van Jacques Chirac. Hierin leest men ondermeer:
'De conclusies van deze bijeenkomst zijn duidelijk: de toxiciteit van cannabis is vandaag de dag vastgesteld, met name voor het centrale zenuwstelsel. Zijn consumptie leidt onvermijdelijk een groot aantal gebruikers naar de cocaïne en de heroïne. Het is daarom van belang dat het onderscheid tussen de zogenaamde soft- en harddrugs wordt verworpen, en dat elke gedachte om het gebruik van deze substantie te liberaliseren moet worden afgewezen door tegelijkertijd informatie- en preventiecampagnes te organiseren over de gevaren van drugs.'[62]
Inderdaad luidden de algemene conclusies van het congres, ondertekend in de congresbundel door Professeur Henri Baylon van de Académie Nationale de Médecine:
- De toxiciteit van cannabis is vandaag de dag vastgesteld, met name voor het centrale zenuwstelsel.
- Een groot deel van de consumenten van cannabis wordt op een dag consument van cocaïne of heroïne.
- Epidemiologische studies hebben aangetoond dat harddruggebruik slecht zelden voorkomt bij mensen die nooit cannabis hebben geconsumeerd.
- Derhalve verwerpen de deelnemers aan het congres het onderscheid tussen de zogenaamde soft- en harddrugs.
- Daar waar een liberalisering van het gebruik van cannabis heeft plaatsgehad, heeft men een aanzienlijke stijging gezien in de consumptie en in de ongelukken die daar een gevolg van waren.
- Het is van belang informatie- en preventieprogramma's te ontwikkelen over legalisering en haar gevolgen op de cannabisconsumptie.
Tegenwoordig hebben Nahas c.s. de dominante positie die zij ooit bekleedden, verloren. Dergelijke standpunten gelden tegenwoordig als ultra-conservatief. Sinds enkele jaren zijn de debatten over cannabis sterk veranderd, wat niet wil zeggen dat de ideeën die voorheen heersten, nu geheel niet meer bestaan. Maar men kan wel zeggen dat de hele discussie een andere wending heeft gekregen en dat men nu ook van een werkelijke discussie kan spreken. Voorheen rustte er een groot taboe op het onderwerp drugs.
Het cannabisvraagstuk (of meer in het algemeen het drugsvraagstuk) wordt 
        soms in verband gebracht met het probleem van de alcohol, tabak en medicijnen 
        in Frankrijk. Eerder werd al vermeld dat Fransen gelden als de grootste 
        alcoholconsumenten ter wereld gemeten aan het aantal liters pure alcohol 
        per persoon per jaar. 
        Frappant is dat Fransen ook op het gebied van het medicijnengebruik de 
        kroon spannen. De farmaceutische consumptie in Frankrijk is bijna het 
        dubbele van landen die worden beschouwd als grote consumenten, zoals de 
        Verenigde Staten en Duitsland, en zij is het drievoudige van matige consumptielanden 
        als het Verenigd Koninkrijk en Nederland.[63]
        Aangezien de schade die ontstaat als gevolg van het gebruik van alcohol 
        en tabak, vanuit het oogpunt van de volksgezondheid vele male groter is 
        dan de schade als gevolg van druggebruik, gebruiken tegenstanders van 
        het huidige drugsbeleid dit argument om aan te tonen dat het Franse beleid 
        hypocriet is.
        Degenenen die het huidige beleid verdedigen, gebruiken hetzelfde argument: 
        we hebben al zoveel problemen met de huidige legale drugs, dus waarom 
        er nog één aan toevoegen door cannabis te depenaliseren. 
        Hier wordt dan vaak bij gezegd dat de Latijnse geest niet zo gedisciplineerd 
        is als de Noordeuropese.
Het debat over de depenalisering
Charles Pasqua, Minister van Binnenlandse Zaken, kondigde in juni 1993 
        aan dat er een groot debat moest komen over de depenalisering van cannabis 
        omdat de wet niet meer toegepast zou worden. Het was 'niet uit zwakte 
        voor deze utopische ideeën (...), integendeel, maar om de mythe te 
        ontmaskeren (...) Er bestaan geen drugs die minder 'hard' zijn dan andere 
        drugs.[64]
        De algemene verklaring van Pasqua's uitspraak is dat hij zich ongerust 
        maakte over de het feit dat de wet niet meer toegepast zou worden. Sommige 
        politiefunctionarissen zouden te tolerant zijn ten aanzien van het gebruik 
        van cannabis. Ook zouden er binnen de politie stemmen opgaan die twijfelden 
        aan het nut van het drugsbeleid. De uitspraak van Pasqua zou hier een 
        reactie op zijn geweest. 
        Het standpunt van Pasqua over drugs is duidelijk. Dit legde hij nog eens 
        uit in de televisie-uitzending Envoyé spécial die 
        op 27 januari 1994 werd uitgezonden op France 2. De uitzending was geheel 
        gewijd aan drugs, en gedurende de hele uitzending was Pasqua te gast om 
        de reportages te becommentariëren. Op de vraag of er een onderscheid 
        moest worden gemaakt tussen hard- en softdrugs, antwoordde Pasqua: 'Nee, 
        en om een eenvoudige reden. Als u die vraag stelt, dan zit er een andere 
        vraag achter, namelijk of het gebruik van hasjiesj moet worden gedepenaliseerd. 
        Daar ben ik tegen, want als ik met de specialisten spreek, zoals vooraanstaande 
        hoogleraren in de medicijnen, dan zeggen zij dat er geen softdrugs bestaan, 
        en dat er met name in hasjiesj substanties zijn die erg toxisch zijn. 
        Tevens meen ik dat er geen verslaafden zijn aan de zogenaamde harddrugs 
        die niet zijn begonnen met wat men dan soms noemt soft drugs. (...) Wat 
        het meest gevaarlijke is aan de consumptie van hasjiesj is dat, zonder 
        dat men het weet, zij besmettelijk werkt.'[65]
Afgezien van Pasqua's ideeën, is vanaf het moment dat hij het debat lanceerde, dit debat er ook werkelijk gekomen, met name met betrekking tot cannabis.
De Association Nationale des Intervenants en Toxicomanie (ANIT), 
        een gerenommeerde instantie op het gebied van de drugshulpverlening die 
        zo'n 500 specialisten op het gebied van de drugshulpverlening verenigt, 
        organiseerde op 27 en 28 mei 1994 een congres in Bordeaux dat was getiteld 
        'Drogues et interdits: l'esprit des lois'. De ANIT verklaarde zich op 
        dit congres voorstander van de depenalisering van het gebruik van alle 
        drugs en een gecontroleerde legalisering van cannabis. 
        De ANIT is over het algemeen een zeer gerespecteerde instantie, ook in 
        regeringskringen. Bij het congres van de ANIT waren diverse hooggeplaatste 
        personen aanwezig, zoals het toenmalige hoofd van de Délégation 
        Générale à la Lutte contre la Drogue et la Toxicomanie 
        (DGLDT), Jean-Louis Langlais, die ook de openingsrede van het congres 
        had uitgesproken.
In november 1994 publiceerde het Comité Consultatif National 
        d'Ethique (CCNE) een rapport over het drugsbeleid. De conclusie luidde 
        ondermeer dat de huidige politiek (die van repressie) niet het juiste 
        antwoord was op de drugsproblematiek. Het onderscheid in de wet tussen 
        legale en illegale drugs, waarop de politiek van repressie is gebaseerd, 
        is achterhaald door zowel de wetenschap als door de praktijk. Het Comité 
        stelt daarom een nieuwe indeling van drugs voor, gebaseerd op andere criteria 
        dan de huidige wettelijke.
        Legalisering van de drugs die nu nog illegaal zijn, vond het Comité 
        te ver gaan omdat dit eventueel zou kunnen leiden tot een hogere consumptie 
        onder jongeren. Het Comité stelt wel een tussenoplossing voor (une 
        troisième voie) die een voldoende veiligheid en een beheerste 
        vrijheid combineert. Dit zou moeten gebeuren onder een duidelijke regelgeving, 
        waaronder een 'produktcontrole' en 'gecontroleerde toegankelijk' tot het 
        produkt. 
In maart 1994 heeft Simone Veil de Commissie Henrion ('de commissie van wijzen') ingesteld. Deze commissie moest zich gaan buigen over de drugs- en de verslavingsproblematiek. Het heeft lang geduurd voordat de samenstelling van de commissie definitief was omdat alle 'partijen' vertegenwoordigd moesten zijn (zoals de politie, gezondheidszorg, wetenschap, media etc.). Veel leden van de commissie waren mensen die in principe geen specialisten waren op drugsgebied; zij zouden daarom niet bevooroordeeld zijn. De commissie heeft zich uiteindelijk zo'n 9 maanden over het onderwerp gebogen. Zoals het voorwoord van het rapport meldt, heeft de commissie zich in het bijzonder gericht op de vraag of het prohibitionistische beleid dat elke verkoop en distributie van de produkten verbiedt, gehandhaafd moet blijven.
De commissie was uiteindelijk verdeeld op een aantal punten. Zij hebben 
        dan ook gestemd over twee punten: de depenalisering van het gebruik van 
        cannabis (zeg soft drugs) en de depenalisering van de illegale drugs behalve 
        cannabis (zeg hard drugs). Een kleine meerderheid van de commissie (9 
        voor, 8 tegen) sprak zich uit voor de depenalisering van het gebruik van 
        cannabis. Precies andersom (8 voor, 9 tegen) luidde de stemuitslag over 
        de depenalisering van andere drugs dan cannabis. Opvallend is dat voorzitter 
        Henrion, hoogleraar in de medicijnen en voordat de commissie aan de slag 
        ging, een tegenstander was van een liberalisering, hij na negen maanden 
        geheel omgeslagen was. Niet alleen was hij nu voor depenalisering, ook 
        was hij voorstander van de legalisering van cannabis.
        De kleine meerderheid van de commissie die voor depenalisering van het 
        gebruik van cannabis heeft gestemd, denkt in deze in dezelfde richting 
        als het CCNE (Comité Consultatif National d'Ethique). Deze 
        meerderheid is van mening dat een effectieve regulering te prefereren 
        is boven de actuele situatie. Een regulering zou betekenen (p.82/83):
- een verbod op het roken van cannabis onder de 16 jaar;
- een verbod op het roken van cannabis in openbare gelegenheden;
- het bestrijden van het onder invloed verkeren van cannabis in het openbaar (répression de l'ivresse cannabique en publique);
- het onder invloed van cannabis zijn in het verkeer aanmerken als misdrijf;
- een verbod op het gebruik bij de uitoefening van bepaalde beroepen als treinmachinist, piloot, etc.
Voordat de commissie met haar eindrapport kwam, had Pasqua al verklaard een tegenstander te zijn van depenalisering. Ook premier Balladur heeft zich hiertegen uitgesproken, in een televisieuitzending op de dag na het verschijnen van het rapport. Het rapport van de commissie Henrion heeft zeer veel aandacht in de pers gekregen. De dagbladen Libération en Le Monde hebben zich in hun redactionele commentaren beide uitgesproken voor een depenalisering van het gebruik van cannabis.
Tijdens de laatste campagnes van de presidentsverkiezingen heeft geen 
        der 'grote' kandidaten zich uitgesproken voor depenalisering. Slechts 
        één kandidaat, Dominique Voynet, van de 'Groene Partij' 
        (zij behaalde ongeveer 3% van de stemmen) heeft zich voor een gecontroleerde 
        legalisering uitgesproken. Jospin van de Socialistische Partij heeft zich 
        (in vrij milde bewoordingen) uitgesproken tegen depenalisering. Hij heeft 
        zich ook echter kritisch uitgelaten over de wet van 31 december 1970, 
        die 'ontdaan moet worden van haar repressieve arsenaal'. 
        Het lijkt erop dat politici zich niet durven uitspreken voor de depenalisering 
        van cannabis omdat zij hun vingers niet willen branden aan dit gevoelige 
        onderwerp. De publieke opinie is namelijk volgens de meeste opiniepeilingen 
        tegen depenalisering. Dit moet vooral verklaard worden uit een algemeen 
        gebrek aan informatie.
Het debat over de depenalisering heeft er evenwel toe geleid dat er veel 
        minder een taboe heerst op het onderwerp drugs en dat de publieke opinie 
        beter geïnformeerd is geraakt. 
        Gevolg hiervan is geweest dat de publieke opinie veel meer verdeeld is 
        geraakt. Vergeleken met de jaren tachtig, toen er onder de publieke opinie 
        een algemene consensus bestond over de oorlog tegen de drugs, tegenwoordig 
        bestaat deze algemene consensus niet meer. Dit komt natuurlijk ook doordat 
        men er steeds meer achter is gekomen dat het 'heroïnebeleid' niet 
        het juiste antwoord op de problematiek is geweest (met name iv.m. het 
        hoge aantal Aids-geïnfecteerden). De echte discussie is gestart en 
        tegenwoordig bestaan er in feite twee 'kampen', van voor- en tegenstanders.
        Alhoewel nog zeker niet kan worden gezegd wat de uitkomst van het drugsdebat 
        zal zijn, is het wel zo dat de geluiden vóór een depenalisering 
        luider klinken dan voorheen, waarbij vooral de specialisten zich meer 
        en meer als voorstander van een beleidswijziging uitspreken.
