Boekhout van Solinge,
Tim (1996), Het zorgbeleid van de jaren negentig. In: Boekhout van Solinge,
Tim (1996), Heroïne, cocaïne en crack in Frankrijk. Handel,
gebruik en beleid. Amsterdam, CEDRO Centrum voor Drugsonderzoek, Universiteit
van Amsterdam. pp. 103-118.
© Copyright 1996 Tim Boekhout
van Solinge. All rights reserved.
Heroïne, cocaïne en crack in Frankrijk
7 Het zorgbeleid van de jaren negentig
Tim Boekhout van Solinge
- 7.1 Inleiding
- 7.2 Een omslag naar een pragmatischer aanpak
- 7.3 De verstrekking van substitutiemiddelen
- 7.4 Een officieel ander drugsbeleid
- 7.5 Meer zorg met een groeiende rol voor de huisartsen
- 7.6 Conclusie
7.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk werd het rapport-Henrion aangehaald, waarin werd gesteld dat de ontwikkelingen die zich de laatste 25 jaar hebben voorgedaan op het gebied van het sociale beleid en het gezondheidsbeleid, voorbij zijn gegaan aan de verslavingszorg. Een beter stelsel van sociale zekerheid, verbeterde toegang tot ziekenhuizen, decentralisatie van de zorg en de toenemende solidaiteit in deze sectoren zijn niet van toepassing geweest op de verslavingszorg. Het rapport-Henrion verwoordt het als volgt: "la toxicomanie est restée isolée dans le paysage de la solidarité".
In de jaren negentig zou er beweging komen in deze situatie doordat het Franse verslavingsmodel ter discussie ging staan. Een eerste aanzet tot deze discussie was het boek Drogues, le défi hollandais van de Belgen Isabelle Stengers & Olivier Ralet, dat een kritische beschouwing is over de Franse drugsbeleid en zijn achtergronden. Langzamerhand ontstond in Frankrijk een tegenstroming, ondermeer bestaande uit sociologen, die zich uitsprak voor een harm reduction-beleid en methadonprogramma's. Deze nieuwe stroming pleitte voor een pragmatischer aanpak van de drugsproblematiek in plaats van het op abstinentie gerichte Franse model. De komst van deze nieuwe bewegingen en nieuwe opvattingen over druggebruik en verslaving, betekenden dat de psychiaters concurrentie kregen en hun ooit dominante positie gingen verliezen. Er zijn twee tegenwoordig twee stromingen, de oude die traditioneel niet wilde overgaan tot risicobeperkende maatregelen en de nieuwe harm reduction-stroming die zich verenigd zag in de overkoepelende organisatie Limiter la casse.
De Franse regering zou in de loop van 1993 ook van koers veranderen. Tot dat moment was het Franse drugsbeleid immer op abstinentie gericht of, zoals het wordt gekenschetst in het rapport-Henrion, "een beleid dat was gebaseerd op het idee dat je vooral niets moet doen dat het leven van verslaafden kan vergemakkelijken".[237] Dit nieuwe beleid was een gevolg van de lobby van de op harm reduction-gerichte tegenstroming die wees op de sanitaire repercussies die het tot dusver gevolgde beleid had gehad. Dit besef van de consequenties die het beleid had gehad, in het rapport-Henrion omschreven als "een sanitaire en sociale catastrofe",[238] bracht de regering er uiteindenlijk toe over te gaan tot harm reduction-maatregelen, zoals een uitgebreidere spuitomruil, methadon- en andere substitutieprogramma's. Bij dit alles moet niet worden vergeten dat het met name de Aidsproblematiek in Frankrijk is geweest die tot een omslag in het drugsbeleid heeft geleid. Door de afwezigheid van een goed volksgezondheidsbeleid bleek Frankrijk het land van de Europese Unie met de meeste Aids-gevallen, waarvan een aanzienlijk deel samenhing met intraveneus druggebruik.[239]
Dit hoofdstuk begint met een beschrijving van de omslag in het beleid die in Frankrijk heeft plaatsgevonden. Vervolgens zal de verstrekking van substitutiemiddelen aan de orde komen. Omdat de mogelijkheden die het officiële beleid bood hiervoor beperkt waren, hebben artsen zelf het heft in handen genomen door legale opiaten aan verslaafen voor te schrijven, een praktijk die illegaal was en waarvoor artsen zijn geschorst. In de volgende paragraaf wordt een overzicht gegeven van het officiële nieuwe drugsbeleid dat is gericht op harm reduction. Uitbreiding van de verstrekking van methadon en subutex (buprenomorfine) vormen hiervan een belangrijk onderdeel. Paradoxaal genoeg wordt hierbij een steeds grotere rol toebedacht aan de huisartsen.
7.2 Een omslag naar een pragmatischer aanpak
In de jaren negentig zouden de psychiaters, les intervenants en toxicomanie, hun monopoliepositie op de verslavingszorg moeten prijsgeven. Hadden zij zich immer verzet tegen een pragmatische aanpak met methadonprogramma's en spuitomruil, de beweging die ontstond was juist groot voorstander van een dergelijke aanpak.
De weg voor deze nieuwe stroming werd min of meer geplaveid door de Belgen Stengers & Ralet. Met hun publikatie Drogues, le défi hollandais uit 1991 legden zij de vinger op de gevoelige plek van het Franse drugsbeleid. Zij sloegen met hun boek als het ware een bres in de Franse consensus die heerste over de juistheid van het tot dusver gevoerde beleid. Vervolgens zijn er verschillende actoren geweest die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van een nieuw beleid.
De nieuwe stroming binnen de verslavingszorg werd door de voormalige monopolisten wel eens omschreven als 'militant', gelet op de toewijding waarmee men zich voorstander verklaarde van een harm reduction-beleid ('la réduction des risques'). Deze beweging organiseerde zich in de koepelorganisatie Limiter la casse (letterlijk: schadebeperking), die in 1992 ontstond uit verschillende reeds bestaande organisaties, zoals AIDES, die zich bezighoudt met de Aidsproblematiek, de junkiebond Association d'usagers de drogue (ASUD), de artsenorganisatie Médecins du Monde en verschillende andere hulpinstellingen. Limiter la casse startte een lobby om te komen tot een harm reduction-beleid. Sleutelpersonen daarbij waren de arts Bertrand Lebeau van Médecins du Monde et Anne Coppel, sociologe en indertijd hoofd van Limiter la casse.
Patrick Aeberhard, erevoorzitter van Médecins du Monde wist Minister van Gezondheid en Humanitaire Actie, Bernard Koucher, te overtuigen van de noodzaak te komen tot een ander, pragmatischer beleid. Alhoewel Kouchner niet is gekomen tot de implementatie van een dergelijk beleid, heeft hij hier wel een eerste aanzet toe gegeven.
Uit de woorden die Kouchner in januari 1993 sprak bij de openingrede van het congres Trivilles, gewijd aan Aids en verslaving, is op te maken tegen welke moeilijkheden deze minister is opgelopen om tot een beleidsverandering te komen.[240] Allereerst valt in het voorwoord van het congresverslag, van de hand van Patrick Aeberhard, te lezen dat de plannen voor een congres over Aids en verslaving al lange tijd bestonden, maar dat zij pas konden worden verwezenlijkt toen Kouchner Minister van Gezondheid was geworden. Daarvoor, als staatssecretaris van humanitaire actie, vallend onder de bevoegdheid van de premier, had hij niet de beschikking over de middelen hiervoor. Kouchner begon zijn openingsrede op het congres in januari 1993 door volmondig toe te geven dat Frankrijk achterloopt op het gebied van de risicobeperking (harm reduction) van druggebruik. Hij typeert het Franse drugsbeleid als hypocriet en spreekt van een schandaal dat Frankrijk niet is overgegaan tot de noodzakelijke zorg voor verslaafden, zoals spuitomruil en methadonverstrekking. Kouchner meldt over de eerste dat zij in de praktijk niet functioneert omdat de gendarmerie druggebruikers bij de uitgang van de apotheek opwacht; over methadonverstrekking vraagt hij zich vertwijfeld af hoe het toch is gekomen dat de Franse specialisten hebben geweigerd hieraan mee te werken, terwijl hun buitenlandse collega's er honderdduizenden mensen mee hebben kunnen helpen. Kouchner stelt dat hij als gezondheidsminister van de ene verbazing in de andere viel. Hij wilde als minister wel overgaan tot methadonverstrekking, maar kwam er snel achter dat zijn beslissingsvrijheid niet zo groot was. Volgens Kouchner was men hierdoor genoodzaakt de methadon te gaan halen in Nederland: " (...) om onze kinderen te redden van Aids, opdat zij niet sterven, hetgeen de ambtenaren hier ontgaat, totdat op een dag één van hun naasten is besmet".[241] Kouchner herhaalt dat men de methadon in Nederland moest gaan halen en stelt dat waar Voltaire twee eeuwen geleden naar het buitenland moest om zijn teksten gedrukt te krijgen, Frankrijk tegenwoordig op dezelfde wijze achterloopt op het gebied van harm reduction.[242]
Anne Coppel schreef later naar aanleiding van het congres Trivilles dat het een omslag markeerde. Zij merkt op dat het concept harm reduction voor die datum in Frankrijk niet bestond. Door het congres Trivilles ontdekte Frankrijk het Britse volksgezondheidsbeleid en kwam men tot het besef dat er ook geloofwaardige alternatieven waren voor het tot dusver gevoerde beleid.[243] Maar nogmaals, Kouchner heeft niets van een dergelijk nieuw beleid in de praktijk kunnen brengen, naar zijn zeggen omdat de wet geen grootschaliger methadonprogramma's toestond.
Behalve juridische belemmeringen die het indertijd niet mogelijk maakten over te gaan tot grootschaliger methadonverstrekking die Kouchner voorstond, speelde ongetwijfeld ook mee dat hij met sommige van zijn collega-ministers -sterk- van mening verschilde over het te voeren drugsbeleid. Dit leidde in december 1992 tot een botsing tussen Kouchner en Minister van Binnenlandse Zaken Quilès. Deze laatste had bij de presentatie van zijn drugsplan (het plan-Broussard) de oorlog aan de drugs verklaard. Kouchner verklaarde zich tegenstander van dit beleid en vroeg premier Bérégovoy te interveniëren.[244] Wellicht omdat Kouchner de regering niet zo ver kreeg over te gaan tot een harm reduction-beleid, heeft hij zich verscheidene malen publiekelijk uitgesproken voor een harm reduction-beleid, waarbij hij ondermeer heeft geprobeerd de publieke opinie te mobiliseren. Ook deed hij een oproep aan de artsen, de huisartsen in het bijzonder, zich te mobiliseren om de verslaafden te hulp te schieten. Dit laatste deed hij in januari 1993 op een bijeenkomst van de overkoepelende artsenorganisatie, Conseil de l'Ordre National des Médecins, een betoog dat hij de volgende dag op televisie herhaalde.[245] Kouchner wenste dat de huisartsen meer betrokken zouden zijn bij zowel de drugspreventie als bij de verslavingszorg. Ook zei Kouchner het te betreuren dat de huisartsen zo weinig ervaring hadden met de verstrekking van substitutiemiddelen (zoals methadon). Zoals verder in dit hoofdstuk aan bod zal komen, waren er op het moment dat Kouchner dit zei, welgeteld 52 methadonplaatsen in Frankrijk.
De huisartsen zouden later inderdaad een grotere rol gaan spelen bij de zorgverlening aan verslaafden, maar zoals valt te lezen in de volgende paragrafen, is dit proces allesbehalve soepel verlopen.
7.3 De verstrekking van substitutiemiddelen
Als gevolg van positieve ervaringen met methadon in de Verenigde Staten, werd het in Frankrijk vanaf 1973 mogelijk methadon voor te schrijven. Dit had een experimenteel karakter en vond op kleine schaal plaats. Vier centra werd toegestaan methadon voor te schrijven: in Marseille l'Intersecteur, in Parijs de ziekenhuizen Marmottan, Ferdinand-Widal en Saint-Anne. Alleen de laatste twee zijn ook daadwerkelijk -op kleine schaal- methadon gaan voorschrijven. Beide ziekenhuizen hadden een programma voor 20 plaatsen waarmee het totaal aantal methadonplaatsen in Parijs, en dus ook in Frankrijk, op 40 kwam.
In 1990 kwam ging een derde centrum, wederom in Parijs, methadon vertrekken: Saint-Germain-Pierre-Nicol. Hier werden 12 plaatsen gecreëerd, waarmee het totaal aantal methadonplaatsen op 52 kwam. De situatie is zo blijven bestaan tot november 1993. Tot deze datum waren er in Frankrijk, of eigenlijk Parijs, dus 52 methadonplaatsen.
In Frankrijk is er een grote discussie voor nodig geweest voordat werd besloten over te gaan tot grootschaliger substitutieprogramma's. De redenen hiervoor zijn in het vorige hoofdstuk aan bod gekomen; de belangrijkste hiervan was dat de intervenants en toxicomanie geen voorstander waren van methadonverstrekking. Francis Curtet, een bekende psychiater die werkzaam is binnen de verslavingzorg en voormalig voorzitter van de Association nationale des Intervenants en toxicomanie (ANIT) verklaarde zich bijvoorbeeld tegenstander van methadonprogramma's: "Ik kan niet accepteren dat men mensen drugs laat gebruiken onder voorwendsel dat Aids wordt bestreden".[246]
De positie van de specialisten die werkzaam zijn binnen de verslavingszorg bleek eens te meer bij wat zich voordeed in 1992. Op 9 september van dat jaar publiceerde Le Monde een artikel van een groep artsen onder de titel 'Le répère du toxicomane'. Het artikel is een oproep aan artsen zich te mobiliseren voor het mogen voorschrijven van substitutiemiddelen aan verslaafden. Twee weken later, op 23 september 1992, drukt Le Monde een gezamenlijke reactie af van de Association Nationale Généralistes en Toxicomanies (G&T) en de Association Nationale des Intervenants en Toxicomanie (ANIT). Deze laatste was op dat moment de organisatie die zich bezighield met de verslavingszorg. De reactie van de twee organisaties luidde: "het voorschrijven van opiaten aan een verslaafde, betekent dat niet naar hem wordt geluisterd; het is niet eens dat zijn symptoom niet wordt gehoord, maar hem wordt de macht van het middel bevestigd, omdat de laatste er in is geslaagd van de arts een legale dealer te maken."[247] Jacques Chirac stelde enkele maanden later dat methadonprogramma's de deur zouden openzetten naar de liberalisering van druggebruik.[248]
De weigering over te gaan tot substitutieprogramma's en aan algemener harm reduction beleid, maakte Frankrijk tot een exception européenne.[249] Het geringe aanbod van methadonprogramma's geeft echter een enigszins vertekend beeld van de werkelijke omvang van het gebruik van substitutiemiddelen. Immers, zoals al is aangestipt in hoofdstuk twee, zijn er in Frankrijk meer dan 100 codeïnepreparaten in de vrije verkoop bij de apotheek, die door opiaatverslaafden worden gebruikt als substituut voor heroïne. De bekendste hiervan is het hoestmiddel néocodion dat voor 12 frank per doosje van twintig tabletten te koop is bij de apotheek. Jaarlijks worden er hiervan zo'n elf miljoen doosjes van twintig tabletten verkocht, waarbij er in 95% van de gevallen geen sprake is van medische indicatie. Met andere woorden, zij worden in tijden van nood door verslaafden aangewend te vervanging van heroïne. Het is niet ongebruikelijk dat een heroïneverslaafde 's ochtends twee doosjes néocodion 'naar binnen werkt'. Ook komt het voor dat néocodion wordt gebruikt door mensen die geheel abstinent van heroïne willen raken. De dagelijkse hoeveelheid néocodion kan in dat geval soms oplopen tot tien doosjes.[250] Door de wijze waarop een middel als néocodion wordt gebruikt, is het te vergelijken met methadon; het middel veroorzaakt geen roes, maar dient louter als substituut voor heroïne. Het is algemeen bekend dat het hoestmiddel door opiaatverslaafden voor dit doel wordt aangewend. Men zou daarom kunnen spreken van een getolereerde substitutie.
Daarnaast bestaat al geruime tijd de praktijk dat huisartsen en verslavingsartsen sinds eind jaren tachtig -legale- opiaten voorschrijven aan opiaatverslaafden. De meest gebruikte middelen zijn buprenomorfine (temgesic) en morfinesulfaat (skenan en moscontin).[251] Het voorschrijven van deze middelen die in feite pijnstillers zijn, is officieel niet toegestaan. Het is hierdoor ook niet precies bekend hoeveel personen op dergelijke wijze substitutiemiddelen krijgen voorgeschreven. Het medische comité de suivi heeft in de regio Parijs ongeveer 1.500 mensen kunnen 'traceren' die op een dergelijke wijze deze middelen kregen voorgeschreven.[252] Op grond hiervan wordt er vaak van uit gegaan dat het in Frankrijk gaat om ongeveer 4.000 personen.
De bekendste arts die opiaten aan verslaafden voorschreef is Jean Carpentier. In 1988 begon hij in zijn artsenpraktijk, die hij bemant met zijn collega Clarisse Boisseau, met het voorschrijven van opiaten aan verslaafden. Mettertijd vonden zij een formule die niet zozeer was gericht op abstinentie, maar op het stabiliseren van de verslaafden, waarbij met de verslaafde een contract werd afgesloten opdat hij zich zou houden aan de afgesproken dosis. De praktijk van Carpentier en Boisseau werd in de loop van 1992 'overstroomd' door verslaafden. Niet alleen stuurden cliënten hun vrienden, ook artsen verwezen verslaafden naar hun praktijk, evenals apothekers die van hun lastige klanten afwilden. Zelfs de politie stuurde er jeugdige delinquenten heen.[253] Op den duur bestond de helft van hun cliënten uit verslaafden, waardoor zij genoodzaakt waren een deel van de cliënten door te verwijzen naar andere huisartsen. Hier kwam vervolgens het artsennetwerk REPSUD uit voort, dat bestaat uit (huis)artsen die zorg verlenen aan druggebruikers.[254]
Het voorschrijven van deze middelen aan opiaatverslaafden heeft geleid tot hevige debatten in de medische wereld. Artsen die ze voorschreven zijn daarbij door andere artsen beschuldigd 'drugsleveranciers' of 'dealers in witte jassen' te zijn. De artsenorganisatie Conseil National de l'Ordre des Médecins wilde het niet-reglementair voorschrijven van opiaten aan verslaafden een halt toeroepen en besloot hiervoor striktere regels op te stellen.
In het najaar van 1992 werd er een beperking aangebracht ten aanzien van het voorschrijven van opiaten. Artsen konden niet langer gebruik maken van een gewoon doktersrecept, maar moesten vanaf dat moment een speciaal receptenblok ('carnet à souches') gebruiken als het ging om stoffen die stonden geregistreerd als verdovende middelen. De apotheken mochten vanaf dit moment alleen deze middelen verstrekken als het recept uit het (speciale) receptenblok kwam. De departementale afdelingen van de Ordre des Médecins waren belast met de verspreiding van de receptenblok, maar de aantallen die zij gaven waren voor de artsen onvoldoende om dezelfde hoeveelheden opiaten voor te schrijven als zij gewend waren. De komst van het speciale receptenblok betekende daarom in de praktijk dat artsen minder opiaten voorschreven aan verslaafden.
De artsen Carpentier en Boisseau, wier praktijk uit veel verslaafden bestaat, 'omzeilden' de stringentere regels door met één recept uit het (speciale) receptenblok grotere aantallen doosjes temgesic te krijgen. Verslaafden konden vervolgens van hen eenvoudig temgesic krijgen.[255] De medische inspectie kwam er achter en uiteindelijk werden de twee artsen veroordeeld door de artsenorganisatie Conseil National de l'Ordre des Médecins wegens het op niet-reglementaire wijze voorschrijven van opiaten. Dit leidde er toe dat de Conseil National de l'Ordre des Médecins in december 1994 de twee artsen de medische bevoegdheid ontzegde gedurende een maand. Het besluit van de artsenorganisatie deed veel stof opwaaien en leidde tot een verhitte discussie over verslaving, substitutiemiddelen en de rol van de artsen hierin.
De tijdelijke ontzegging van de medische bevoegdheid van Carpentier en Boisseau leidde tot een solidariteitsverklaring van een groot aantal artsen. In zowel Le Monde als Libération werd een dergelijke verklaring afgedrukt, ondertekend door enkele honderden artsen. In de verklaring stellen de ondertekenaars ondermeer dat het reglementaire kader om middelen voor te schrijven onvoldoende is, waarbij zij protesteren tegen het ontbreken van een legaal kader waardoor zij genoodzaakt zijn een inadequaat reglement te schenden.[256] Daarnaast leidde de schorsing van Carpentier en Boisseau tot de bezetting van het regionale (Ile-de-France) kantoor van de Ordre des Médecins dat verantwoordelijk was voor de schorsing.
In juni 1994, enkele maanden voor de veroordeling van Carpentier & Boisseau, werd aan de apothekersfaculteit van Châtenay-Malabry een consensusbijeenkomst gehouden ten aanzien van het gebruik van substitutiemiddelen. Op deze vergadering werd methadon officieel een geneesmiddel verklaard door de nationale raden van de Ordre des Médecins en de Ordre des Pharmaciens. Voor de methadonverstrekking betekende dit een breekpunt. Andere opiaten zoals temgesic, zo werd besloten, zouden echter niet worden aangemerkt als substituut van heroïne of als geneesmiddel voor verslaafden.
Volgens de regels die op dat moment van kracht waren, konden artsen dus nog steeds worden berispt voor het voorschrijven van een opiaat als temgesic aan verslaafden. Na de affaire Carpentier/Boisseau is dit echter niet langer een praktijk. Het voorschrijven van opiaten als temgesic, skenan en moscontin is weliswaar officieel niet toegestaan, maar in de praktijk heeft zich een gedoogbeleid ontwikkeld.
De Conseil National de l'Ordre des Médecins heeft bij het totstandkoming van een substitutiebeleid een enigszins dubbelzinnige rol gespeeld. Want ondanks het uiteindelijk toestaan van methadon en het gedogen van het voorschrijven van andere opiaten, heeft zij niet bepaald een bevorderende rol in dit proces gespeeld. Eerst stelde de artsenorganisatie stringentere regels op voor het voorschrijven van opiaten door hiervoor een speciaal receptenblok te introduceren. Dit betekende voor artsen een restrictie van de mogelijkheden om opiaten voor te schrijven. Toen de speciale receptenblokken op waren, heeft de organisatie het herdrukken van deze blokken een tijdje op zich laten wachten. Het ontduiken van deze nieuwe regelgeving dat vervolgens geschiedde, beviel de organisatie allerminst, getuige de schorsing van Carpentier en Boisseau. Het beleid van de Conseil National de l'Ordre des Médecins ging hiermee in feite in tegen het beleid dat op dat moment inmiddels officieel was geworden. Het Franse Ministerie van Gezondheid was namelijk een jaar eerder, in 1993, officieel overgegaan tot een harm reduction-beleid, waarvan uitbreiding van substitutieprogramma's één van de pijlers was.
7.4 Een officieel ander drugsbeleid
Op zich waren in Frankrijk al langer mogelijkheden aanwezig om preventieve maatregelen te nemen. In 1987 werd het namelijk apotheken mogelijk gemaakt spuiten te verkopen. Een complicatie die echter lange tijd heeft gespeeld, was dat niet altijd alle partijen die betrokken waren bij de uitvoering van het beleid, of dat zouden moeten zijn, hun medewerking wilden verlenen. Zo is er een tijd overheen gegaan voordat spuiten ook werkelijk in apotheken te koop waren voor verslaafden. Een deel van de apothekers wenste niet mee te werken aan het nieuwe beleid, waarschijnlijk omdat zij geen zin hadden in 'lastige klanten' als verslaafden. Een andere reden voor het niet goed functioneren van de vrije verkoop van spuiten is al eerder aangestipt. Het kwam geregeld voor dat heroïnegebruikers die bij de apotheek een spuit hadden gekocht, buiten door de politie of gendarmerie werden opgewacht en vervolgens opgepakt. Het in bezit hebben van een spuit kan hiervoor namelijk voldoende aanleiding zijn. Dit probleem is terug te voeren op de haast 'traditionele' tegenstelling tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Sociale Zaken of Volksgezondheid. Het is de Franse politiek eigen dat de laatste in deze strijd het onderspit delft.
Ondanks de goede voornemens van Kouchner, is het niet onder zijn bewind, maar onder dat van zijn opvolgers minister Simone Veil en onderminister Philippe Douste-Blazy geweest, dat het Franse Ministerie van Gezondheid daadwerkelijk officieel overging tot een harm reduction-beleid: la politique de réduction des risques. Dit gebeurde in het najaar van 1993, onder de regering Balladur.
Onderminister van Gezondheidszorg Douste-Blazy verklaarde in juni 1993 dat de komst van de Aidsproblematiek de kijk op verslaafden had veranderd. Het ging er niet langer louter om hen te behandelen, maar om te voorkomen dat zij seropositief raken, vooral daar zij daarmee een gevaar voor de volksgezondheid zouden vormen. Niet alleen zouden hiervoor spuitomruilprogramma's worden opgezet, ook zouden er substitutieprogramma's worden opgezet. Het beleid dat gevoerd zou worden, aldus Douste-Blazy, was dat van een risicobeperking van de besmetting. Overigens beaamde Douste-Blazy in het interview dat Frankrijk niet beschikt over een volksgezondheidsbeleid.[257]
Op 21 september 1993 presenteerde premier Balladur het nieuwe drugsbeleid van de regering: het Plan Gouvernemental de Lutte contre la Drogue et la Toxicomanie. Met dit beleidsplan zette de regering een eerste bescheiden stap op weg naar een harm reduction-beleid. Het plan maakte het mogelijk het aantal methadonplaatsen in 1993 uit te breiden tot 269. Het aantal centra dat methadon verstrekt werd verhoogd met negen, waarmee het totaal aantal van deze centra op twaalf kwam. Tevens werden drie pilot-projecten van spuitomruil gestart, in het departement Seine-Saint-Denis, in Marseille en in Parijs (door Médecins du Monde). Daarnaast werden er drie laagdrempelige opvangcentra voor verslaafden geopend, waaronder La Boutique in Parijs. Tevens voorzag het plan in een uitbreiding van het aantal nazorgplaatsen en werd geld vrijgemaakt voor preventie. Voor dit laatste werd ondermeer besloten een nationale preventiecampagne te starten.[258]
In de loop van 1993 en 1994 ging de regering verder met het ontwikkelen van een drugsbeleid dat was gericht op harm reduction. In het Premier bilan du plan de lutte contre la drogue dat het Ministerie van sociale Zaken, Gezondheid en Stad presenteerde in maart 1994, werd besloten tot verdere maatregelen. Het overzicht begint met de vaststelling dat de zorg onvoldoende is. Slechts 50% van de verslaafden is in contact met de zorg, waarbij met name de meest gemarginaliseerde verslaafden dit contact niet hebben. Tevens wordt vermeld dat de dramatische situatie waarin de verslaafdenpopulatie verkeert wat betreft de besmetting door infectieziekten (25%-30% HIV, 70% hepatitis C), noodzaakt tot een actief beleid van risicobeperking. Daarnaast wordt op een rij gezet wat de voordelen zijn van methadonverstrekking, waar aan wordt toegevoegd dat deze verder dient te worden uitgebreid. In dit bilan wordt met een zekere trots op een rij gezet wat reeds is bereikt; het vermeldt namelijk dat in tien maanden meer tot stand is gebracht dan in 10 jaar. In deze periode is het volgende tot stand gebracht:
- Zes laagdrempelige consultatiebureaus voor verslaafden
- Zestien spuitomruilprogramma's[259]
- 525 methadonplaatsen
- 1.000 ziekenhuisbedden om af te kicken
- De creatie van tien artsennetwerken belast met verslaafdenzorg.
In maart 1994 nam het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Stad onder leiding van minister Simone Veil en onderminister Philippe Doust-Blazy verschillende initiatieven. Op de eerste dag van deze maand benoemde Veil de Commission des traitements de substitution. Deze commissie was belast met de coördinatie van het opzetten van nieuwe gespecialiseerde centra voor verslaafden die methadon zouden gaan verstrekken. Tevens moest de commissie een protocol opstellen voor de verstrekking van substitutiemiddelen. Bij de benoeming van de commissie wees Veil op de noodzaak te komen tot een uitgebreidere verstrekking van substitutiemiddelen. "Wij moeten met alle middelen het hoofd bieden aan een verslechterende situatie, om de besmettingsrisico's door verslaafden beperkt te houden. (...) Wij kunnen in onze zorgstrategieën het bestaan van Aids niet langer negeren. Dit is onze plicht. Het is noodzakelijk anders aan te kijken tegen substitutiedrugs bij hen voor wie de klassieke behandelmethodes niet geschikt zijn".[260]
Op zeven maart 1994 gaf het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Stad een circulaire uit met betrekking tot de uitbreiding van methadonprogramma's. Onderminister Douste Blazy geeft in deze circulaire aan dat de verdere ontwikkeling van methadonprogramma's in het kader van de verslaafdenzorg zijn prioriteit voor 1994 is. Was het aantal methadonplaatsen al uitgebreid tot 525, Douste-Blazy stelt zich ten doel dit aantal voor het eind van 1994 te hebben uitgebreid tot 1.000. In 1995 zal dit aantal nog verder moeten oplopen. Voor de uitbreiding van de programma's wordt geld vrijgemaakt en gespecialiseerde zorgcentra kunnen zich hiervoor aanmelden.
In een brief, gedateerd op negen maart 1994, bericht Simone Veil aan Roger Henrion, die dan reeds het voorzitterschap van de Commission de réflexion sur la drogue et la toxicomanie heeft geaccepteerd, wat zijn missie zal zijn. De commissie Henrion zal moeten bezien of het beleid dat op dat moment van kracht is, nog het passende antwoord is op de problematiek waarvoor men wordt gesteld.
Het heeft bijna een jaar geduurd voordat de commissie met haar rapport kwam. Allereerst ging er wat tijd overheen voordat men het eens was over de samenstelling van de commissie. Uiteindelijk kreeg de commissie - alras de commissie van wijzen genoemd- een veelzijdige samenstelling, bestaande uit mensen uit het veld zoals artsen, commissarissen van politie en magistraten, en mensen die juist niet uit het veld afkomstig waren en dus in principe geen vooringenomen standpunt hadden ten aanzien van de problematiek. Ook voorzitter Henrion, hoogleraar medicijnen, was relatief onbekend met de drugsproblematiek. De commisie-Henrion is grondig te werk gegaan. Zij heeft een groot aantal mensen gehoord, waarbij een deel van de hoorzittingen openbaar was en sommige live op televisie werden uitgezonden. Gedurende het jaar dat de commisie aan het werk was, stonden de media bol van deze commissie van wijzen die zich over de drugsproblematiek boog. De wijze waarop dit alles geschiedde, gaf aan dat het hier ging om een groot maatschappelijk vraagstuk.
De commissie wist op een aantal punten geen overeenstemming te bereiken, zoals over het depenaliseren (niet langer strafbaar stellen) van druggebruik en drugsbezit in kleine hoeveelheden. Een kleine meerderheid van de commissie -negen tegen acht- sprak zich uit voor het depenaliseren van het gebruik van cannabis en het in bezit hebben van kleine hoeveelheden.[261] De stemverhouding was precies andersom -negen tegen, acht voor- waar het ging om het depenaliseren van het gebruik van andere drugs dan cannabis. Veel van de (andere) bevindingen van de commissie is in dit rapport reeds aan bod gekomen. Enkele algemene conclusies worden hier nog even op een rij gezet:[262]
- De commissie acht een beleid gericht op de totale uitbanning van drugs niet realistisch. Het werkelijke vraagstuk van het drugsbeleid is te pogen tegen zo laag mogelijke sociale en medische kosten te leven met druggebruik.
- Drugsbeleid dient te beginnen bij preventie. Aangezien de behandeling van verslaafden moeilijk is, gaat het er om te voorkomen dat mensen drugsverslaafd raken. Alleen een preventiebeleid kan uiteindelijk het aantal verslaafden doen dalen.
- Het drugsbeleid dient te zijn gericht op het voorkomen van uitsluiting en marginalisering van verslaafden. Het beleid dat tot dusver is gevoerd (vooral niets doen dat het leven van verslaafden gemakkelijker kan maken) heeft geleid tot sanitaire en sociale catastrofes. Het is daarom dringend nodig dat wordt gebroken met deze 'logica'.
- Ondanks de verdeeldheid over de depenaliseringskwestie, spreekt de commissie zich unaniem uit voor een hervorming van de wet van 31 december 1970.
Voorts signaleert de commissie welke voordelen zijn verbonden aan methadonverstrekking. Alhoewel verstrekking geen einde maakt aan intraveneus druggebruik, ontstaat zo wel contact met de verslaafdenpopulatie, waardoor gerichte preventie kan plaatsvinden. De commissie onderstreept daarom dat methadonverstrekking alleen effectief kan zijn in het tegengaan van een verdere Aidsverspreiding als zij goed toegankelijk is. Dit is met name van belang voor de heroïnegebruikers die nog niet willen stoppen met het gebruik. Het is deze groep gebruikers voor wie de preventieboodschap die gepaard gaat met methadonverstrekking de grootste noodzaak behoeft.[263]
Het rapport van de commissie-Henrion kwam uit in maart 1995. Het rapport betekende in verschillende opzichten een bevestiging van wat zich al aan het ontwikkelen was. Men was immers al tot het inzicht gekomen wat de voordelen waren van methadonprogramma's, om welke reden men deze programma's verder aan het ontwikkelen was.
In juni 1994 presenteerde het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Stad een nieuw plan: La réduction des risques infectieux chez les toxicomanes. Voor het eerst was een beleidsstuk ten aanzien van het drugsbeleid officieel gericht op harm reduction. Het beleidsplan bestond uit tien maatregelen, waaronder 25 nieuwe spuitomruilprogramma's, een verdere uitbreiding van het aantal methadonplaatsen tot 1.625 en de opening van (nog) negen laagdrempelige zorgcentra ('boutiques'). Tevens maakte de circulaire het mogelijk dat voortaan een etui, bestaande uit twee steriele naalden en onsmettingsvloeistof, in de apotheek te koop zou zijn voor vijf frank. De circulaire geeft verder aan dat deze maatregelen niet afdoende zijn en dat naast methadon, ook andere produkten moeten worden overwogen, zoals buprenomorfine.
Op 11 januari 1995 gaf het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Stad wederom een circulaire uit. Deze circulaire geeft aan dat de verslaafdenzorg verder zal worden uitgebreid. Dit behelst ondermeer een uitbreiding van het aantal opvangplaatsen met huisvesting voor verslaafden, meer laagdrempelige zorgcentra ('boutiques') en een verdere ontwikkeling van het aantal methadonplaatsen. Tevens moet de verslaafdenzorg door huisartsen worden gestimuleerd, waarvoor meer artsennetwerken zullen worden gecreëerd.
Op 15 februari 1995, een maand later, verspreidde hetzelfde ministerie een Note d'information onder de regionale gezondheidsdiensten. Hierin is te lezen dat de apotheekinspecties in toenemende mate worden geconfronteerd met het voorschrijven van pijstillers als temgesic, moscontin, skenan en palfium aan verslaafden. Een aantal apothekers heeft hier moeite mee, in verband met de hoge doseringen die door artsen worden voorgeschreven en het feit dat niet wordt voldaan aan de medische indicatie die bij deze produkten hoort. Om deze redenen hebben apothekers de inspectie gevraagd welke beleidslijn hier moet worden gehanteerd. De Note d'information geeft aan dat deze problemen moeten worden beschouwd als 'inherent aan de overgangsfase waarin men verkeert'. Er zal snel een einde aan de situatie komen zodra andere, goedgekeurde substitutiemiddelen hiervoor op de markt zijn gebracht.
Het op dat moment enige legitieme substitutiemiddel voor verslaafden was methadon. Echter, alleen gespecialiseerde centra voor verslaafdenzorg was toegestaan dit middel voor te schrijven, waarvoor toestemming van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Stad nodig was. In maart 1995 werd groen licht gegeven om methadon op de markt te brengen. Deze toestemming, Autorisation de Mise sur le Marché (AMM), maakte het mogelijk dat gespecialiseerde centra voortaan methadon konden voorschrijven zònder speciale toestemming. Deze toestemming werd tevens aangevraagd voor buprenomorfine in hoge dosering (subutex), opdat er een einde zou komen aan het -illegaal- voorschrijven van buprenomorfine in de vorm van temgesic, alsmede aan het voorschrijven van opiaten als moscontin, skenan en palfium.
Dit wordt bevestigd met een circulaire van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Stad die is gedateerd op 31 maart 1995. Deze circulaire geeft aan dat er vanaf dat moment twee substitutiemiddelen bestaan voor opiaatverslaafden, methadon en subutex. Voor het gebruik voor dit doel van het laatste middel, zo geeft de circulaire aan, zal binnenkort toestemming worden gegeven. Met betrekking tot methadon wordt aanbevolen niet meer dan 100 mg per dag voor te schrijven. De circulaire heeft het daarnaast mogelijk gemaakt dat methadon wordt voorgeschreven door een huisarts, onder voorwaarde dat de patiënt is doorverwezen door een gespecialiseerd centrum, alwaar hij het middel gedurende enige tijd heeft gekregen.
Het voorschrijven van buprenomorfine zal, zodra daarvoor toestemming is gegeven, eenvoudiger zijn. Het is huisartsen namelijk toegestaan dit middel voor te schrijven. Buprenomorfine zal onder de naam subutex op de markt komen in drie doseringen, 0,4; twee en acht mg.
In september 1995 presenteerde het Comité Interministériel de Lutte contre la Drogue et la Toxicomanie onder voorzitterschap van premier Balladur een nieuw drugsbeleidsplan. Dit plan bestaat uit een geheel van preventieve maatregelen dat met name gericht is op de jeugd. Daarnaast wordt het Observatoire français des drogues et toxicomanies (OFDT) opgericht, dat zorg moet dragen voor een betere gegevensverzameling over druggebruik en druggebruikers.[264] Tevens voorziet het plan in een aantal andere maatregelen, zoals meer onderzoek, een uitbreiding van de verslaafdenzorg en een vaccinatiecampagne voor hepatitis B. Het aantal personen dat in aanmerking komt voor substitutiemiddelen zal op termijn moeten oplopen tot 45.000.[265]
De laatste ontwikkeling die zich op dit gebied heeft voorgedaan is dat de toestemming voor subutex als geneesmiddel voor verslaafden in 1995 is gekomen. In februari 1996 werd het middel op de markt gebracht en vanaf dat moment is elke arts voortaan gerechtigd het middel voor te schrijven aan een opiaatverslaafde.
7.5 Meer zorg met een groeiende rol voor de huisartsen
In het drugsbeleid dat de komende jaren gestalte moet krijgen, wordt een toenemende rol toebedacht aan huisartsen. Zij zullen meer dan voorheen worden betrokken bij de verstrekking van substitutiemiddelen als methadon en subutex. In dit kader is de rol die een arts als Jean Carpentier heeft gespeeld frappant te noemen. Als voorvechter van het voorschrijven van substitutiemiddelen deed hij dit tegen de voorschriften in. Werd hij om deze reden door sommige van zijn collega-artsen verguisd en ontnam de Ordre des Médecins hem en zijn collega Boisseau gedurende een maand de medische bevoegdheid, thans wordt hij beschouwd als ervaren deskundige op dit gebied en wordt hij als zodanig op congressen binnengehaald. Dit bleek bijvoorbeeld op het congres dat op 18 november 1995 in de Parijse Sorbonne werd georganiseerd door de verzekeringsmaatschappij Mutualité française.
Mutualité française, één van de grote verzekeringsmaatschappijen van Frankrijk, is zich sinds 1994 intensief met de drugsproblematiek gaan bezighouden. De ziektekostenverzekeraar is onder aanvoering van zijn directeur Jean-Pierre Davant een voortrekkersrol gaan spelen bij de implementering van een -nieuw- zorgbeleid voor verslaafden, met meer substitutieprogramma's en een grotere rol voor de huisartsen. In november 1995 organiseerde Mutualité française het congres La drogue, ça se soigne. Le médecin généraliste face au toxicomane. Zoals de titel al aangeeft, was het congres gewijd aan de rol die de huisarts ('médecin généraliste') kan spelen bij de drugsproblematiek. De reden dat Mutualité française zich intensief met de drugsproblematiek is gaan bezighouden, wordt duidelijk uit de woorden die Etienne Caniard namens Mutualité française uitspreekt in de openingsrede. Caniard geeft duidelijk aan dat de komst van Aids heeft geleid tot een actievere rol van de verzekeraar binnen het drugsdebat. Caniard stelt dat directeur Davant, geconfronteerd met de wetenschap dat eenderde van de 150.000 heroïneverslaafden seropositief is, heeft besloten hier een actievere rol in te gaan spelen. Het ging nu immers om een vraagstuk van de volksgezondheid. Caniard stelt dat directeur Davant om deze reden de dogmatische posities in Frankrijk veroordeelt die verantwoordelijk zijn voor de achterstand die het heeft opgelopen op het gebied van de verslavingszorg.[266] Een jaar daarvoor had Davant er in een interview op gewezen "genoeg te hebben van een gezondheidsbeleid dat afhankelijk is van politieke wisselvalligheden. (...) Een volksgezondheidsbeleid moet alles omvatten, drugs inbegrepen". Davant wijst er op dat Balladurd voor zijn benoeming tot premier had gewezen op de noodzaak een volksgezondheidsbeleid te ontwikkelen, waar Davant aan toevoegt: "Nu moet het nog worden gedaan."267 Davant heeft daarom besloten tot een pragmatischer aanpak die zal lopen over drie sporen: een betere toegang tot substitutiemiddelen, het ontwikkelen van initiatieven op lokaal niveau en een grotere rol voor de huisartsen.
De toon die sprak uit het congres van Mutualité française was dat men zich had 'vergist': het drugsbeleid dat tot dusver was gevoerd, was niet het juiste antwoord op de problematiek geweest. Bernard Glorion, voorzitter van de Conseil National de l'Ordre des Médecins die na de openingsrede het woord nam, stelde bijvoorbeeld dat bij het drugsbeleid de nadruk te veel had gelegen op repressie. Ook trok hij zelf het boetekleed aan, ondermeer door zijn erkentelijkheid uit te spreken aan de personen die de 'moed hebben gehad zelf zorgnetwerken voor verslaafden te creëren'. Ook Roger Henrion erkende dat hij, vóór hij het voorzitterschap van de commissie ging bekleden, het 'klassieke standpunt' over de drugsproblematiek had ingenomen, dat wil zeggen vooral gelovend in repressie. Hij en zijn commissie hebben sinds zij aan het werk zijn getogen, ondermeer geleerd van de ervaringen uit het buitenland, zoals in de Verenigde Staten, België en Nederland. Eerder had Henrion al gesteld dat medici over het algemeen weinig kennis hebben van drugs en verslaving; de medische faculteiten hebben van 1970 tot 1991 in het onderwijs geen enkele aandacht aan deze thema's besteed.
De positiebepaling van Mutualité française leidde tot een reactie bij de Association Nationale des Intervenants en Toxicomanies (ANIT).[268] Deze organisatie van specialisten belast met de verslavingszorg, vond dat te veel werd geloofd in methadonverstrekking, zonder dat hierover een goede discussie was gevoerd. Methadon was volgens de ANIT niet het panacee voor de drugsproblematiek. Wat hier ongetwijfeld meespeelde is dat de intervenants en toxicomanie, die immer waren beschouwd als de deskundigen op het gebied van de drugsproblematiek, zich nu gepasseerd voelden. Minister Veil had zich positief uitgelaten over de voorstellen van Mutualité française, maar zonder dat de intervenants hiervoor om advies was gevraagd.
De ANIT heeft zich in 1994 uiteindelijk ook voorstander verklaard van harm reduction-maatregelen, zoals spuitomruil en substitutieprogramma's. Hier moet bij worden gezegd dat zij ook weinig keus hadden; het nieuwe beleid ging immers deze richting uit, hetgeen betekende dat hiervoor financiële middelen vrij zouden komen. Sommige intervenants en toxicomanie van de ANIT hebben zich echter nog steeds uitgesproken tegen methadonprogramma's.
Niet alleen de ANIT is van standpunt veranderd, in zekere zin geldt dit voor het overgrote deel van de medische stand. Veelbetekend in dit opzicht is de positie van de Conseil National de l'Ordre des Médecins. Verdedigde deze organisatie eerst het 'klassieke' medische standpunt -een beleid gericht op abstinentie-, tegenwoordig staat de orde een harm reduction-beleid voor. In september 1995 wijdde de orde een speciaal nummer van haar bulletin aan verslaving.[269] In het editoriaal schrijft voorzitter Bernard Glorion dat het "bij de desastreuse situatie die zich alleen maar verergert, nodig was na te denken over, en te zoeken naar andere antwoorden dan die van repressie of uitstoting." In hetzelfde bulletin wordt uitvoerig ingegaan op de, vanuit medisch oogpunt, voordelen die zijn verbonden aan de verstrekking van substiutiemiddelen, waarbij wordt gewezen op de noodzaak deze verder te ontwikkelen.
De algehele consensus die tot in de jaren negentig heerste binnen de medische stand over de 'juistheid' van het drugsbeleid dat werd gevoerd -niet toegeven aan verslaving-, heeft langzamerhand plaats gemaakt voor een benadering waarbij druggebruik wordt geaccepteerd en nadruk komt te liggen op harm reduction.
En teken dat druggebruik thans wordt geaccepteerd blijkt uit de preventiefolders die tegenwoordig bestaan. De bond van druggebruikers ASUD, één van de voorvechters van harm reduction en lid van Limiter la casse, kan nu folders verspreiden gericht aan druggebruikers over veilig spuiten. Voorheen was dit onmogelijk, omdat een maatregel die druggebruik of verslaving accepteerde niet werd toegestaan.[270] Naast ASUD verspreidt ook de Aidsbestrijdingsorganisatie AIDES preventiefolders over veilig spuiten.
Huisartsen moeten een grotere rol gaan spelen bij de verstrekking van methadon en subutex aan opiaatverslaafden. Subutex kan door elke arts worden voorgeschreven aan opiaatverslaafden. Zij krijgen, net als bij methadon, 65% van de kosten hiervan vergoed.
Het voorschrijven van methadon door huisartsen is daarentegen aan stringentere regels gebonden. Voorwaarde van methadonvertrekking aan een opiaatverslaafde is dat de methadon eerst wordt verstrekt door een gespecialiseerd centrum. Is deze persoon na enkele maanden van methadonbehandeling geheel stabiel (persoonlijk, sociaal en therapeutisch), dan kan op zijn verzoek of op instigatie van de behandelend arts, worden besloten hem door te verwijzen naar een huisarts. Met deze arts zal vervolgens een contract worden afgesloten, waarbij eveneens afspraken worden gemaakt bij welke apotheek de methadon kan worden gehaald.
Alhoewel de toenemende rol van huisartsen in dit kader als positief moet worden beschouwd, zijn er toch ook haken en ogen aan dit beleid. Dit heeft hoofdzakelijk te maken met het -vooralsnog- geringe aantal gespecialiseerde centra en en de overbelasting waarmee zij te kampen hebben. Eenieder die in aanmerking wil komen voor methadon, moet immers eerst gedurende enkele maanden een dergelijke behandeling ondergaan bij een gespecialiseerd centrum. De wachtlijsten hier zijn lang, waardoor het nog geruime tijd zal duren voordat iedereen die dat wil, ook werkelijk methadon kan krijgen.
7.6 Conclusie
In de jaren negentig is Frankrijk begonnen zijn drugsbeleid bij te stellen. Er is een kentering opgetreden, waarmee een einde kwam aan een beleid dat door Alain Ehrenberg is gekarakteriseerd als de gouden driehoek abstinentie-afkicken-uitbannen.[271] In 1993 en vooral 1994 ging de Franse regering officieel over tot een harm reduction- beleid.
Het feit dat men uiteindelijk wel overging tot substitutieprogramma's, is niet zozeer toe te schrijven aan de specialisten (psychiaters) die jarenlang verantwoordelijk waren voor de verslavingszorg. Evenmin is de regering hiervoor verantwoordelijk geweest, al hebben sommige politici hier wel een belangrijk aandeel in gehad. Veel belangrijker zijn de nieuwe bewegingen geweest die zich met de verslaafdenzorg gingen bezighouden. Werden zij in het begin wel eens 'militant' genoemd, uiteindelijk hebben zij wel voor elkaar gekregen waar zij voor stonden.
Aan de ene kant was er de nieuwe stroming, bestaande uit verschillende organisaties, die een harm reduction-beleid voorstonden. Deze stroming was verenigd in Limiter la casse (letterlijk: risicobeperking). Aan de andere kant waren er 'bevlogen' huisartsen die, bij gebrek aan legale substitutiemiddelen als methadon, tegen de stroom in, op eigen initiatief substitutiemiddelen zijn gaan voorschrijven. De bekendste van deze artsen is Jean Carpentier. Hij nam zelf het heft in handen door verslaafden illegaal opiaten voor te schrijven, waarvoor hij zich beriep op zijn medische plicht verslaafden te helpen. Carpentier was lang niet de enige arts die dit deed, maar hij is één van de weinige artsen die met deze praktijk is doorgegaan toen de artsenorganisatie Conseil National de l'Ordre des Médecins restricties oplegde aan het voorschrijven van deze middelen aan verslaafden. Jean Carpentier en andere 'militante' artsen werden door sommige van hun collega-artsen verguisd en er van beschuldigd 'dealers in witte jassen' te zijn. De Conseil National de l'Ordre des Médecins ontnam Carpentier en een collega gedurende een maand de medische bevoegdheid wegens het op niet-reglementaire wijze voorschrijven van opiaten.
De voorvechters van het voorschrijven van opiaten aan verslaafden, lijken de slag te hebben gewonnen. Onder de regering Balladur werd, onder aanvoering van Simone Veil en haar onderminister Douste-Blazy een begin gemaakt met harm reduction-maatregelen. Het aantal methadonplaatsen liep op van 52 in 1993 tot 525 in 1994 en meer dan 1.000 in 1995.
Naast methadon is er ook het middel subutex (buprenomorfine in hoge dosering) op de markt gekomen, dat een eind moet maken aan het illegaal voorschrijven van opiaten aan verslaafden. Subutex kan voortaan door elke arts worden voorgeschreven, de patiënt kan het middel vervolgens bij de apotheek halen en krijgt 65% van de kosten vergoed. Methadon daarentegen kan niet door een huisarts worden voorgeschreven. Voorwaarde van methadonverstrekking aan een opiaatverslaafde is dat de methadon eerst wordt vertrekt door een gespecialiseerd centrum. Is deze persoon na enkele maanden van methadonbehandeling geheel stabiel (persoonlijk, sociaal en therapeutisch), dan kan op zijn verzoek of op instigatie van de behandelend arts worden besloten hem door te verwijzen naar een huisarts. Met deze arts zal vervolgens een contract worden afgesloten, waarbij eveneens afspraken worden gemaakt bij welke apotheek de methadon kan worden gehaald. Ook methadon wordt voor 65% vergoed door de ziektekostenverzekeraars.
Huisartsen moeten bij de verstrekking van substitutiemiddelen een toenemende rol spelen. Het is in dit opzicht veelbetekend dat de ziektekostenverzekeraar Mutualité française de belangrijkste voortrekker is in deze ontwikkeling. Alhoewel de toenemende rol die huisartsen moeten gaan spelen als positief moet worden beschouwd, zijn er toch ook haken en ogen aan dit beleid. Dit heeft hoofdzakelijk te maken met het -vooralsnog- geringe aantal gespecialiseerde centra en de overbelasting waarmee zij te kampen hebben. Eenieder die in aanmerking wil komen voor methadon, moet immers eerst gedurende enkele maanden een dergelijke behandeling ondergaan bij een gespecialiseerd centrum. De wachtlijsten hier zijn lang, waardoor het nog geruime tijd zal duren voordat iedereen die dat wil, ook werkelijk methadon kan krijgen. Het is daarom vooralsnog onduidelijk hoe men wil komen tot de beoogde 45.000 opiaatverslaafden die substitutiemiddelen krijgen voorgeschreven, zoals staat vermeld in het regeringsplan van september 1995. Evenmin zijn hiervoor al financiële middelen vrijgemaakt.